13 oktober 2013

Hoe laat is het

‘Hoe laat is het?’
‘Ik wil niet kijken. Het zal wel al laat zijn. We zullen morgenvroeg wel merken dat het te vroeg is.’
‘Ja, ongetwijfeld.’
‘Ik zou willen dat het nu een soort niet-uur is. Een lege plek in het bos van de tijd, een niemandsland.’
‘En dan zou het niet uitmaken hoe lang we nu nog doorgaan.’
‘Nee. Het zou tegelijk een soort ontsnapping en een beloning zijn.’
‘Hoezo?’
‘Zo voelt dat dan. In de tijd kan het zijn dat je altijd tekortschiet. Je zegt net de verkeerde dingen op het verkeerde moment. Je kunt net niet bij elkaar zijn op dat ene moment. Je kunt niet wachten tot je alles rustig gezegd hebt, want iemand moet weer vertrekken. Je bent net moe. Het kan zijn dat de tijd je altijd een beetje wegduwt van waar je had kunnen zijn.’
‘En hoe zit dat dan met die ontsnapping en beloning?’
‘Ja, gewoon. Even daaraan kunnen ontsnappen. Alsof je alles daarbuiten stil kunt zetten. Alleen niet de plek waar jij bent. Een beetje zoals in die film, met die wand rondom die plek. En het feit dat je dat kunt doen, is een soort beloning.’
‘Waarvoor?’
‘Waarvoor weet ik niet, maar het is een beetje alsof iemand je zegt: je mag nu heel even naar die plek buiten de tijd, en het maakt dus niet uit hoe lang je daar bent, je kunt alle tijd nemen, omdat er daar geen tijd is.’
‘Wanneer bedenk jij eigenlijk dit soort dingen?’
‘Geen idee, dat komt gewoon.’
‘Misschien is er ergens een lek in de tijd, en lekken er van daaruit gedachten in jouw hoofd.’
‘Wie weet.’
‘En toen je zei dat je op tijd zou zijn, waarvoor was dat dan?’
‘Voor jou, op tijd voor jou.’
‘Maar ik had toch niets gezegd?’
‘Nee, maar misschien heb jij wel een beginuur of zo. Zoals: vanaf nu ben ik helemaal wie ik kan zijn, in vol ornaat, in alle glorie. En dan moet ik er wel bij zijn natuurlijk, dan mag ik niet te laat komen.’
‘En jij weet dus wanneer mijn beginuur is?’
‘Ja, natuurlijk, ik schrijf dat altijd op in mijn agenda.’
‘Onnozelaar!’
‘Het klinkt toch goed eigenlijk, een mens met een beginuur.’
‘Dat zal dan voor mij alleszins niet ’s ochtends vroeg zijn, en al helemaal niet morgenvroeg. Of straks, eigenlijk.’
‘Morgenvroeg, laten we doen alsof het nog altijd morgenvroeg is.’
‘Wat je zei over dat idyllisch moment vanmiddag, dat was wel mooi.’
‘Ik schrok een beetje van mezelf. Dat ik blijkbaar zo vatbaar was voor dat ene moment, voor hoe we daar waren.’
‘Jij bent gewoon een watje, geef het maar toe.’
‘Maar dat wisten we toch al lang?’
‘Ja, maar het kan niet genoeg herhaald worden.’
‘Ja ja…’
‘Ik zou het wel fijn vinden, zo’n moment buiten de tijd. De tijd maakt je ook kwetsbaar. Soms ben je samen, heel vaak ook niet. En elke keer kan er iets tussenkomen, kan iets je zomaar weg laten drijven. Van wat had kunnen zijn. En ondertussen loopt de tijd verder, een beetje genadeloos.’
‘Je zou iets willen vasthouden soms, om het trager te doen, of opnieuw te doen, of met een langere aanloop of zo. Iets in die aard.’
‘En de paradox is natuurlijk dat al dat verlangen, al die liefde die je zou willen en die er zomaar zou kunnen zijn alleen maar kan bestaan in die ontglippende tijd. Zoals een lied dat je zingt. Het kan er alleen maar zijn in het verdwijnen. Dat wat je zou willen in dat moment buiten de tijd, kan er eigenlijk alleen maar zijn in de tijd.’
‘Zoals als je elkaar echt lang niet meer gezien hebt. Dan kan het zijn dat iets het van je overneemt, en dat je een inzicht krijgt in een deel van jezelf dat je niet kende. Een onbekend deel, dat tegelijk een beetje je betere zelf is, maar dat er alleen kon zijn door die afstand en door die tijd ertussen.’
‘En toch is het idee van een moment buiten de tijd een mooie gedachte. Ik wil die gedachte gewoon kunnen hebben, of zo.’
‘Ja, ik ook.’
‘Maar ik wil ook wel enigszins levend uit bed kruipen straks, of beter: morgenvroeg.’
‘Dat is toch niet moeilijk, gewoon fluks uit bed springen, meer is er niet aan.’
‘Als je niet oppast, ga ik nu slaan of zo, denk ik.’
‘Ja, dat wil ik wel eens zien?’
‘Nee, ik denk niet dat je dat zou willen zien.’
‘Ik zal mijn ogen dichtdoen dan.’
‘Trouwens, waarom fluister je eigenlijk al de hele tijd?’
‘Geen idee.’
‘Ik ook niet. Zullen we toch maar gaan slapen dan?’
‘Ja. Als ik in slaap val, schuif ik misschien ook wel een beetje uit de tijd.’
‘Maar ben ik er dan ook bij?’
‘Toch wel een beetje, denk ik.’
‘Dan is het goed.’

Geen opmerkingen: