03 oktober 2013

Damp

Het licht. Het ochtendlicht. Alsof je deel mag uitmaken van iets groots. En je weet niet helemaal zeker of het wel mag.

Zoveel dingen moeten doen dat het alle-gaten-zijn-dichtgeplamuurd-gevoel lijkt op te doemen. Verlangen naar tijdverlies, veel tijdverlies.

Misschien ook daardoor telkens weer beseffen hoe graag je op dit of dat moment bij die ander zou willen zijn. Al was het maar voor even. En niet goed weten hoe goed je dat moet verbergen.

Je ver weg voelen aan de telefoon.

Door het raam in de verte mensen zien zitten op de trappen. In de zon. En om een of andere reden geeft dat vertrouwen. In iets.

Op weg zijn naar ergens. Je gaat daar een verhaal vertellen over iemand die in jouw leven een bijzondere plek heeft. Veel schroom toch. Wie ben jij dat je dat zomaar zou kunnen, zeggen wie die ander is en wat zijn gedachten zijn? Nog eens opnieuw door de boeken bladeren en de citaten laten doordringen. Even een beetje paniek, zal alles wat je zegt niet te weinig zijn?

Mensen bekijken op het perron. Zomaar iemand zien die ooit, veel jaren geleden, bij jou in de straat woonde. Je kunt er moeilijk naartoe gaan om te zeggen: jij woonde ooit bij mij in de straat. Dat zou nogal onnozel zijn. Hoewel je soms zou willen dat iemand zomaar naar je toe zou komen om te zeggen: jij woonde ooit bij mij in de straat.

Je vertelt je verhaal. Er zijn zomaar mensen gekomen om naar jou te komen luisteren. (Het blijft je steeds verbazen.) Je stem lijkt een beetje moe. Via het verhaal over die man wil je ook iets zeggen over hoe je voor jezelf ooit een moeilijke vraag beantwoordde. Je zegt het iets te snel, en iets te hard. Anders zou er iets kunnen breken in je stem. Je denkt aan een gedichtje dat je ooit schreef, al bijna dertig jaar geleden. En dat ene zinnetje dat daarin stond. Je begreep nooit goed waar het vandaan kwam. Maar je weet dat je het nog steeds niet zomaar kunt uitspreken zonder dat er iets zou kunnen breken in je stem. Je doet het dus maar niet.

Terug lopen naar het station. En voelen hoe er al iets van je lichaam lijkt weg te schuiven.

Bijna niet kunnen wachten om een berichtje te sturen. Ik ben nu hier, ik zou daar willen zijn.

Puzzelen. Stukjes tekst erin passen, stukjes eruit halen. En dat telkens een beetje voorzichtig doen. Zodat de tekst zich elke keer een beetje kan zetten. Zoals je dat soms met je lichaam kunt doen. Een beetje schikken.

Je handschrift zien, en willen dat het anders was. Je hand zou beter uitgeslapen moeten zijn om te kunnen schrijven wat en hoe je zou willen schrijven.

Door de stad naar huis lopen. Verschillende manieren van lopen uitproberen. Een beetje rechter, een beetje beweeglijker.

Denken aan lijstjes.

Denken aan een stukje dat je zou moeten schrijven. En het nog niet weten.

Voor de televisie zitten. Kijken naar het journaal. Daar een totaal verwerpelijk, zielig, beschamend individu zien. Die man is blijkbaar gekwetst in zijn pervers machogehalte. Die deuk in zijn zieke geest wordt uitgetoeterd met termen van eer. (Men zou het woord eer moeten verbieden, denk je.) Dat hem door zijn eigen partijgenoten een serieuze nederlaag wordt bezorgd, lijkt een heel kleine vorm van gerechtigheid. Dat hij het dan ook nog in zijn gezandstraalde, plastisch bewerkte en van plastieken haarimplantaten voorziene kop krijgt om daar een beetje het kleine wenende jongetje uit te moeten hangen voor de camera’s doet je nog harder roepen tegen het scherm. Je stelt vast dat sommige dingen je blijkbaar behoorlijk kwaad kunnen maken. Allerlei woorden kunnen zomaar door je hoofd gaan.

Een heel interessante uiteenzetting horen. Nadien, op weg naar huis, denken aan het stukje dat je zou moeten schrijven. En denken: dit zou ik wel kunnen gebruiken, misschien.

Aan het ontbijt zitten met de krant. Daar een artikel zien. Het zodanig oneens zijn met wat er wordt voorgesteld dat er bijna damp uit je hoofd komt. En dat nog voor zeven uur ’s ochtends. Twee uur later merken hoe je in je hoofd nog steeds aan het argumenteren bent. Punt per punt rolt alles door je heen. Je stelt vast dat sommige dingen je blijkbaar behoorlijk kunnen raken. Stromen kunnen zomaar aangeboord worden, bijna onstilbaar.

Later voelen hoe je lichaam langzaam weer in zichzelf gaat liggen. Niet dat het al water geworden is, maar je bent al in de buurt van de oever.

En denken aan wat je graag in je dromen zou willen doen.

En je later afvragen waarom die dromen niet echt zouden kunnen zijn.

Geen opmerkingen: