30 oktober 2013

Bubbel

‘Kijk, hoe mooi de lucht is. Dat warme blauw. Blauw is normaal niet zo warm, maar zo met een open hemel, beginnende koude en de avond die valt, is het een warm blauw. Denk ik.’
‘Ja, het is heel mooi.’
‘Heb je het koud?’
‘Nee, nog net niet. Bijna dus.’
‘We zijn bijna thuis. En dan zet ik de verwarming op.’
‘Nog meer decadentie dus?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Vanavond wil ik niet meer weg. Ik wil de gordijnen dicht doen, en wegkruipen in de zetel. Met een dekentje.’
‘Ik wil ook niet meer weg. Ik wil warm, ook. Het zat de hele namiddag in mijn hoofd: als ik straks thuis ben, wil ik warm. En aan jou kan ik me altijd goed opwarmen.’
‘Is het niet omgekeerd?’
‘Wat maakt het uit?’
‘Wat je vertelde over gisteren, dat was toch een beetje raar. Het was alsof ik er niet bij was, een beetje toch.’
‘Zo bedoelde ik het niet. Zeker niet. Het was meer een soort verlegenheid, en schroom tegelijk. Het raakte me allemaal, en ik wou jou niet in mijn verhaal trekken.’
‘Misschien had je dat net wel moeten doen. Nu denk ik dat je alleen bleef met wat je voelde.’
‘Dat was misschien wel zo. Maar ik zag dat jij ook in jouw wereld zat, en ik kon je daar niet weghalen, om mij te troosten of zo. Het was ook alsof de dingen die ik dacht kleiner waren dan waar jij mee bezig was.’
‘Kijk, we doen het weer. Waarom eigenlijk?’
‘Ja, waarom eigenlijk.’
‘Een stel onnozelaars, dat zijn we soms.’
‘Soms.’
‘Heb je nog ijs in huis trouwens? Voor straks na het eten. We hebben nu wel recht op een bolletje, of niet?’
‘We waren toch al decadent bezig, dan kan dat er nog wel bij.’
‘Gelukkig was dat bubbelbad niet vandaag, je zou het niet overleven, zoveel uitspattingen.’
‘Uitspatting, dat is wel het goede woord trouwens.’
‘Qua bubbelbad dan.’
‘Ja…’
‘Wat?’
‘Eigenlijk vond ik het wel leuk. Stiekem.’
‘Had ik nog helemaal niets van gemerkt, haha.’
‘Ja, lach maar.’
‘Het was mooi, en jij was mooi.’
‘Er was iets heel gewoon, alsof het gewoon zo moest zijn, alsof we nooit anders waren geweest dan hoe we daar waren. Een beetje dan toch. Ik kan het weer niet uitleggen.’
‘Ja, zo voelde het wel. Maar ik durfde het niet zeggen.’
‘Hoe zal het zijn met je dromen vannacht?’
‘Ik hoop dat ze me wat met rust laten. Ze mogen me wel gewoon koesteren, onderdompelen in een lange slaap.’
‘Soms zou ik dat willen kunnen, met mijn handen, jou in een diepe en helende slaap hullen.’
‘Alleen daarin dan.’
‘Haha.’
‘Ik wou dat je het kon, het zou mogen, eigenlijk.’
‘En anders vertel ik nog wel een verhaaltje.’
‘Maar niet met spoken.’
‘Ik herinner me hoe ik vroeger, toen we nog kind waren, door de gang naar de kamer van mijn zus riep. Ze vroeg dan of ik een verhaaltje wilde vertellen. En dan vroeg ik of er ook griezel in mocht. En dan begon ik te vertellen, tot ik niets meer hoorde van haar kant.’
‘En dan lag je waarschijnlijk zelf nog wakker?’
‘Ja, met het bewegende licht op het plafond, alsof het spoken waren.’
‘Jij valt toch snel in slaap eigenlijk. Nu dan.’
‘Ja?’
‘Ja. Misschien besef je dat niet zo goed.’
‘Soms word ik ’s nachts wakker, en dan lig ik gewoon te luisteren naar jouw adem. En dan wil ik je soms heel even een heel klein beetje aanraken, zonder je wakker te maken.’
‘En dan merk je dat ik eigenlijk gewoon wakker lag al.’
‘Ja, soms wel.’
‘Soms doe ik alsof ik slaap. Je bent grappig als je zo’n dingen doet.’
‘Grappig?’
‘Ja, of aandoenlijk. Maar dat is zo’n oud woord.’
‘Oude woorden passen wel bij mij.’
‘Dat zeg jij.’
‘Ik moet je vannacht trouwens nog een geheim vertellen.’
‘Ja? En waarover gaat het?’
‘Dat is geheim natuurlijk.’
‘Is het een geheim voor in het helemaal donker of voor in het nog een beetje licht?’
‘Ik denk voor in het helemaal donker.’
‘Er komt dus blozen bij te pas?’
‘Dat zul je nooit weten.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het dan helemaal donker is natuurlijk.’
‘O, op die manier.’
‘We zijn thuis, jippie.’
‘Ja, goed dat we thuis zijn. Ik begon toch een beetje koud te krijgen.’
‘Een beetje.’

Geen opmerkingen: