22 juni 2014

Splinters, zoeken

Een interessant artikel in een magazine van een van de weekendkranten. “Zelfkennis is bedrog.” Daarover gaat het.

Een bekende psychiater vat het samen: “We vertrekken vanuit het idee van een vastomlijnd, constant ‘zelf’, dat consequent en zelfbewust functioneert, dat origineel is, onafhankelijk van de anderen. We zijn op al die vlakken exact het tegenovergestelde.”

Een mooie gedachte.

Zelfkennis is bedrog. Zelfkennis is een fictie. Zelfkennis is fictie. Wie zijn we? We zijn het verhaal dat we over onszelf vertellen. Fictie dus. (Maar levensnoodzakelijk, een mens is een verhalen vertellend wezen.)

Als je naar de wereld kijkt, zie je vooral heel veel gelijktijdigheid. Oneindig veel dingen gebeuren of zijn op hetzelfde moment. Als men je vraagt te vertellen wat je gezien hebt, plaats je de woorden na elkaar. Wat gelijktijdig was, komt in een volgorde: en toen, en toen, en toen. In het verhaal krijgt die amorfe blubber die het geheel van de werkelijkheid is ineens een lijn, een zin.

Misschien is het met wie we zijn niet anders. We zijn een geheel van tegenstrijdige krachten, onontgonnen overzeese gebieden, zwarte gaten, angsten, verlangens, en pogingen tot blijven.

Littekens en deuken maken je tot een kwetsbaar wezen. Je weet nooit helemaal zeker of en wanneer een oude angst in je ogen en de rest van je lichaam sluipt. Je weet nooit helemaal zeker of je wel goed hebt gehoord wat een ander zei, of goed hebt gezien wat die ander deed. Je weet nooit helemaal zeker in welke mate je die dingen waarnam door de bril van je gehavende zelf.

Kun je ooit je verlangens begrijpen? Misschien kun je een heel klein beetje leren om van op een afstand naar jezelf te kijken, jezelf te observeren als was je een ander. En dan te beschrijven wat je ziet, wat je vermoedt. Die waarneming wordt dan zelf weer een verhaal. Gaat weer ordenen wat ontsnapt aan ordening. En als je al je verlangens in al hun gelijktijdigheid zou kunnen zien – als je al in staat zou zijn er zonder angst naar te kijken – dan zou je waarschijnlijk vooral zien dat ze niet cirkelen rond een middelpunt. Ze zouden zich niet laten begrenzen door de randen van wat we een individu noemen. Zoals de wind boven een continent ook geen besef heeft (of hoeft te hebben) van landsgrenzen.

Stel dat je zou moeten antwoorden op de vraag: wie ben je? Misschien heb je voor jezelf een verhaaltje voorbereid, en ga je net vertellen wat je graag zelf zou willen horen. In dat verhaal ben je ‘iemand’, waarschijnlijk een gewenst iemand. Misschien sta je jezelf meer innerlijke moed toe, en zie je in je hoofd al een beetje van het gewriemel van al die verschillende dingen die je bent. Je beseft dat je eigenlijk alles zou moeten vertellen. (En ook dan zal ‘alles’ nog een selectie zijn van die dingen die door je eigen censuur passeren.) Je zou kunnen proberen jezelf te beschrijven als een open tekst, beweeglijk als water op een glad oppervlak. En misschien ga je, om het toch iets hanteerbaarder te maken, vragen: wat zou je willen weten?

Stel dat je kijkt naar een vriend, een geliefde of een verwant, en je zou moeten antwoorden op de vraag: wie is zij of hij? Je loopt hopeloos vast. Naarmate je iemand langer kent, ken je allerlei dingen van die ander. Misschien wel beter dan zij of hij zelf. Je kent ook het falen en het rafelen van een ander. Toch een beetje. En tegelijk besef je steeds beter dat je niet weet wie die ander wezenlijk is, zie je beter dat er geen middelpunt is, integendeel.

Zeggen dat je ‘iemand’ bent, is een beetje als altijd in de beginfase van een verliefdheid willen zijn. Je wilt je graag voordoen als een goede versie van jezelf. Je vertelt over jezelf in verhalen die die warboel die je bent tot een min of liefst meer aantrekkelijk geheel maken. En naarmate de glans van de verliefdheid wegebt, zie je ook de warboel die de ander is (terwijl je steeds moeilijker de jouwe kunt verbergen).

Als het leven een kunst is, bestaat die er misschien wel in om je terug te trekken uit jezelf, uit de illusie ervan. Misschien ben je wel meer als een zee, met randen die doorwaadbaar zijn, en steeds deel van de getijden. En de randen zijn even zee als het diepe water. De golven kunnen niet ontsnappen aan het waterzijn. En het water is vervuld van het verlangen een golf te zijn.

Heel voorzichtig leren leven met het rommeltje dat je bent (steeds in wording). Als je heel veel moeite doet om zorgvuldig dat alles te beschrijven, kom je misschien in het beste geval uit bij een hoop scherven of splinters, dromend van de spiegel die ze nooit zullen worden (en nooit geweest zijn).

En ook dan nog is er altijd weer de ander. In het artikel legt de psychiater uit dat afstand nemen van zelfbedrog een stap is in de richting van zelfinzicht. Illusies achter je laten. Je angsten in de ogen kijken. De angst dat de ander je af zal wijzen, en hoe die kleurt wie je denkt te zijn. Hij zegt het zo: “Als we onszelf willen leren kennen, dan moeten we leren welk effect de blik van de ander op ons heeft, en hoe we ons daarnaar gedragen.”

Stel dat je aan een ander zou vragen te antwoorden op de vraag: wie ben ik? En je zou vragen genadeloos eerlijk te zijn, weliswaar in zachte woorden. Je zou vragen naar je contradicties, naar de plekken waar je niet bent wie je denkt te zijn, naar de scheuren waar ongecontroleerde krachten aan jezelf ontsnappen, naar je rafels. Hoeveel van dat alles zou je toelaten tot onder je huid?

Het is mooi om dat te proberen bij het ouder worden. Proberen meer egoloos te worden, om meer te zien van het gedoe dat je bent. Proberen meer toe te laten van wat de ander te zeggen heeft over jou, zonder meteen een nieuw verhaal te willen vertellen. Rustig kijken naar je eigen onpeilbaarheid, zonder meteen iets te willen doen. En natuurlijk beseffen dat de verhalen verhalen zijn, en ze daarom koesteren.

Geen opmerkingen: