06 november 2016

En zo


Zo van die dingen.

Eerder. Je ziet iemand tegenover je. Een boek. Hij plooit het open. Het wil niet open blijven liggen. Hij gaat met zijn vinger door de plooi, gevolgd door het nog verder open plooien van het boek. Om de rug te breken. Waarna het boek wel open blijft liggen. Alsof iemand met een botte priem door je hart steekt… Belangrijke dingen dienen met zachtheid te gebeuren.

Het is stil in huis. Je leest in het nog verse boek. Aan de rug zal niets gebeuren. Ruggen verlangen naar zachtheid.

Soms sta je op om aan de boeken te voelen. Daar op het tafeltje.

Even sta je op voor de muziek. Gisteren ijlt nog na. Welke zou je kiezen. Je haalt de muziek voorzichtig uit de doosjes, legt ze voorzichtig in het apparaat. Dan klinkt het beter. Denk je.

Eerder. Die twee mensen naast elkaar in de metro. Ze zijn samen, hoewel uit alles lijkt te spreken dat dat niet zo is. Hoe ze, zo dicht bij elkaar, toch uit elkaars sfeer proberen te blijven. Hoe ze iets tegen elkaar zeggen zonder elkaar aan te kijken. Hoe die vrouw zichzelf aanraakt, aan haar arm, als om iets te voelen. De korte rit duurt heel lang.

Er zweven zinnen door het huis. Ze zouden kunnen gezegd worden.

Alsof er iets verloren zou gaan, als ze ongezegd blijven.

Soms sta je voor het raam naar de herfst te kijken. Soms ben je verbaasd dat die hele glazen wand inderdaad van glas is, dat er zoveel buiten ook een beetje binnen is. En terwijl je daar staat, zie je die zinnen, hoor je die zinnen.

Zinnen die niet gezegd zijn missen.

Eerder. Een andere metrorit. De oma stapt met haar kleinkinderen in. De opa komt er nog achteraan. Ze verspreidt de kinderen over de nog lege plaatsen. Ze heeft een blik die kan bewegen tussen zacht en streng. Ze ziet alles, zonder te kijken. De kinderen zijn nooit alleen, zij is in de buurt. Je weet niet wat die gedachte zou willen zeggen, maar je denkt: ze heeft het lichaam van een oma. De kinderen weten dat er niets kan gebeuren als ze dicht bij haar zijn. De opa kijkt stil toe, van achter de bank. Alsof hij zijn plaats kent.

Even is er een kantelmoment, in de namiddag. (Het is altijd dat moment.) Je zou zomaar in verdriet kunnen vallen.

Het falen. Je ziet het falen.

Je ziet het verlangen.

Een heel verhaal in je hoofd. Het is zo dichtbij.

En iets over een spirituele band.

En wat je zou wensen.

Eerder. Stemmen. Sommige stemmen maken je weerloos. Sommige stemmen houden je op een afstand. Sommige stemmen kloppen niet. De stem van die ene mevrouw. Het zijn niet alleen de klemtonen, denk je. Het is niet alleen de toon die niet juist is. Misschien zou je iets van breekbaarheid verwachten, iets van een stapje achteruit om beter te kunnen kijken, iets van voorzichtigheid en zachtheid.

De stemmen zijn ook in het huis. Ze blijven hangen.

Woorden, eerder gezegd. En je hoort de stem nog. Hoe ze anders was. Je hoorde het meteen. Hoe ze onrustig was. Hoe de trilling was, en hoe die veranderde, bijna toch.

En stemmen uit een nacht. Dingen die via een nacht bewegen. Onhoorbaar, zo lijkt het. Maar jij hoorde ze.

En dat er nog zo’n grote maan komt, en dat je dat nog moet zeggen.

Hoe jouw stem klinkt, in deze stilte. Hoe ze zou klinken, als nu. Hoe ze klonk, en hoe ze veranderde, eerder.

Je raakt de stemmen aan. Met zachtheid.

Geen opmerkingen: