27 november 2016

Of je de maan zag

‘Het is goed je te horen.’
‘Ja?’
‘Ja. Alleen je stem al.’
‘Dat zal wel.’
‘Heb je de maan gezien, toen?’
‘Natuurlijk.’
‘Ik moest aan je denken toen.’
‘Waarom?’
‘Vorig jaar, rond deze tijd kwamen we terug met de trein. Het was een mooie en bijzondere dag. En later, toen je al weg was, stond ik door het raam naar de maan te kijken. Dat weet ik nog.’
‘En wat dacht je toen?’
‘Ik was bang. En gelukkig. Een beetje toch. Daarom was ik dus bang.’
‘En denk je dat de maan het gezien heeft?’
‘Ik weet het wel zeker.’
‘En zei de maan iets?’
‘De maan zei dat het niet gemakkelijk zou zijn. En dat ik dat waarschijnlijk al wist. Maar ook dat het juist was. En ik vraag me sindsdien af wat juist betekent, in dit verband.’
‘Goede vraag.’
‘Kun jij ze beantwoorden?’
‘Dat is te moeilijk. Lijkt me een wegloopvraag.’
‘In elk geval, ik moest er weer aan denken met die laatste maan. En ik vroeg me af of jij op dat moment ook naar de maan aan het kijken was.’
‘Waarom belde je dan niet?’
‘Ik weet het niet. Soms ben ik bang van jou.’
‘Van mij?’
‘Ja. Al kan ik niet goed uitleggen waarom. Misschien denk ik altijd dat ik ongelegen kom.’
‘Heb je dat alleen bij mij?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Ik zou het niet erg gevonden hebben die avond. Het is gemakkelijker als jij belt.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Er zijn zoveel dingen die ik niet zeg. Ze blijven door mijn hoofd gaan, en ik hoop dat ze weg zullen gaan. Jij zegt veel meer. Soms hoop ik dat ook.’
‘Is dat niet een beetje flauw eigenlijk.’
‘Ja, natuurlijk. Zo ben ik. Heb je dat nog altijd niet door?’
‘Misschien heb ik alles wel door.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Heb je ook de top 100 van de klassieke muziek gevolgd?’
‘Weer in stukjes, in de auto, en tussen de bezoekjes door.’
‘Ben je dat soms niet beu? Dat heen en weer rennen?’
‘Te moeilijke vraag. Nee, dus.’
‘Heb je mijn boodschap aan de maan gehoord toen?’
‘Ik weet het niet. Ik weet niet of het de jouwe was die ik hoorde.’
‘Waarschijnlijk wel.’
‘Ging het over dat grote huis? Met al die ramen?’
‘Ja.’
‘Het is wel geheimzinnig.’
‘Als er ramen genoeg zijn, waar zouden we ons dan zorgen over maken?’
‘Helpt dat tegen bang zijn?’
‘Laten we dat hopen.’
‘Ik heb het koud. Jij ook?’
‘Nee, het gaat. Met het dekentje.’
‘Ik wou dat ik het warm had.’
‘Ik ook. Ik wou dat jij het warm had.’

Geen opmerkingen: