12 november 2016

Manieren van zitten

Zoeken waar het kantelpunt in je lichaam is.

Je hoofd even in je handen laten zakken. Je rug voelen trekken.

Op het puntje van je stoel gaan zitten. Zoals je grootmoeder deed.

Kijken naar de rij met rolstoelen. Denken aan iemand, en hoe ze beweegt.

Je afvragen hoe het zou zijn, als al die stukken van je lichaam zacht en soepel zouden zijn. Zonder pijn. In een volgend leven. Of daarna.

De tafel bij het ontbijt. Je schuin opzij uitrekken. Om ook de krant helemaal te kunnen lezen.

Een beetje achterover leunen. In die stoel die net een beetje te klein is.

Allerlei knokels uit je lijf voelen. Hoe ze wegen.

De stoel in de hoek. Daar waar het veilig is. En het lezen.

Zitliggen. Ergens tussenin. Proberen niet in slaap te vallen.

Al meteen weten dat die stoel te klein is.

Voorover buigen. Om beter te kunnen kijken naar de vrouw die danst. En de muziek anders te horen.

Opzij willen leunen, in de bioscoop. Het niet doen.

Met je knieën tegen de achterkant van de zetel voor je in de trein. Zo even onbeweeglijk blijven zitten.

Bij de moeilijke vraag tijdens het gesprek. Bewegen op je stoel. Een beetje achteruit gaan, terwijl je vooruit zou willen.

Het zitvlak van de stoel voorover laten kantelen. Iets voelen tintelen in je nek.

Tegen het aanrecht leunen. Het voorgeborchte van het zitten.

Op de rand van de bank. De volgorde van de nummers op de plaat proberen te lezen.

Eten bij de televisie. Met dat ene been zo.

Moe zijn. Je lichaam voelen verstijven.

Je buik horen. Hopen dat anderen dat niet doen.

Op de hoge kruk, met je voeten op het steuntje. Een sms schrijven. Heel veel dingen willen zeggen. Het toch maar niet doen.

Naar je handen kijken. Je de handen herinneren. Opgelucht.

Je afvragen of ze wel genoeg gegeten heeft. Naar het glas wijn kijken.

Mee lezen in het schriftje. Het grote kleine meisje legt je uit dat ze een boek aan het schrijven is. Het maakt je heel gelukkig.

Stukken taart doorgeven.

Bij de rit terug lijk je veel sneller te kunnen fietsen. Het zit ook beter. Zal wel aan de wind liggen, denk je.

De huid boven je ogen aanraken. En iets beseffen.

Draaien met onderdelen. En dingen horen kraken.

Je zit hoog in de bus. Het landschap wordt er niet minder lelijk door.

Weg willen. Het nog niet doen.

Zo willen kunnen zitten dat je de stroom voelt.

Zo willen kunnen zitten dat de tintels het overnemen.

Je het verlangen herinneren.

Geen opmerkingen: