15 april 2010

De omweg

‘Waar zouden we uitkomen als we dit straatje zouden nemen?’
‘Geen idee. Misschien komen we wel weer op een plein. En dan zien we wel verder.’
‘Het is alsof we steeds dieper in de stad gaan, alsof we afdalen of zo.’
‘Misschien is dat wel de bedoeling. Misschien moeten we ons overgeven. Zoals wanneer je net in een bos bent, dan moet je dat ook doen. Helemaal in het begin is het heel even akelig, en dan zou je willen weglopen. Het is dan ook alsof je jezelf los moet laten, moet laten drijven in dat bos.’
‘Waarschijnlijk ben jij daar beter in dan ik. Voor mij is het een beetje ingewikkeld. Maar dat is niet zo erg, daarom is het ook wel goed voor mij, denk ik.’
‘Soms is het gewoon een manier van kijken, denk ik. Jezelf toestaan om alleen te zien wat er nu is. Alsof het niet uitmaakt wat er straks zal komen, en alsof je zelf geen geschiedenis hebt. Voor heel even dan toch.’
‘Kun jij dat dan?’
‘Soms. Nu wel, maar in sommige andere situaties helemaal niet. Die zijn dan voor jou misschien weer veel gemakkelijker.’
‘Vroeger dacht ik soms dat al je angsten er altijd zouden blijven. Nu begin ik te zien dat dat niet zo is. Sommige gaan weg, andere blijven, maar dat is minder erg dan ik vroeger dacht. Ze zijn vrienden geworden.’
‘Ze zitten gewoon mee aan tafel bedoel je.’
‘Ja, zo zou je het kunnen omschrijven. En als ze naast je zitten, zie je ze beter.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Ik ben toch blij dat we gekomen zijn. Ik denk dat het een mooie avond gaat worden. Rustig buiten eten, en daarna moeten we nergens naartoe. We hebben alle tijd, voor alles.’
‘Ja, dat wordt mooi. Maar het is nog lang eer het avond is. Misschien vinden we straks de weg wel niet terug naar het hotel.’
‘Dan nemen we wel een andere weg, er zal er wel een zijn.’
‘Kijk, we komen inderdaad op een plein. Het is zo mooi hier, en er zijn zo weinig mensen.’
‘Wat bedoelde je vanmorgen, toen je zei dat de trein altijd mocht blijven rijden?’
‘Gewoon, wat ik zei, denk ik. Het voelde ineens zo goed om weg te rijden van iets. Als ik daar ben, moet ik zoveel zijn. Zoveel rollen, zoveel verwachtingen.’
‘En nu niet?’
‘Nee, nu we hier zijn, jij en ik, lijkt het gemakkelijker om te zijn wie ik graag zou willen zijn. Het zal wel een droom zijn, maar dat is niet zo erg waarschijnlijk.’
‘Je ogen zijn al anders. Soms kijk ik naar je, en dan is het alsof je nergens bent. Alsof iets je altijd weghaalt. En dat laat jou dan niet los. Of misschien kun jij dat dan niet loslaten. Maar je begint al te veranderen. Je lijkt rustiger, dichter bij me.’
‘Voel je dat zo? Ik denk dat je wel gelijk hebt eigenlijk.’
‘Soms is het moeilijk voor mij om te zien hoe de dingen op je wegen, al geef je dat meestal niet toe.’
‘En ik zou soms tegen jou willen roepen dat je je mag laten gaan, dat je mag springen. Er zal niets gebeuren, je zult altijd wel terugkomen. En wat je overvalt, zal je nooit meer kunnen doen wankelen, zoals het vroeger wel was.’
‘Wie weet wat er vanavond nog gebeurt.’
‘Je bent mooi als je zo lacht. Laten we hier nog even gaan zitten, op deze bank.’
‘Zie je die drie mensen daar? Hoe ze op die kaart staan te kijken. Een van de drie weet de weg, de twee andere niet. Of misschien omgekeerd. Het zou kunnen dat een van hen hier woont, en alle verhalen kent. Maar er gaat zo’n troost van uit om hen te zien, vind je niet?’
‘Het is alsof ze alle tijd hebben. Tijd om alles uit te leggen. Alle verhalen die bij alle hoeken van het plein horen.’
‘Ik vind dat we nog eens terug moeten komen naar hier als we oud zijn. En dan moet jij een mooi pak aan doen. En dan lopen we hier arm in arm, als twee oude mensen over dit plein.’
‘Op zoek naar een bank.’
‘Ja, op zoek naar een bank. Een bank waar we ooit nog op hebben gezeten. Deze bank dus.’
‘En wat als de bank weg is tegen dan?’
‘Dan kunnen we niet gaan zitten, dan moeten we verder gaan.’
‘Misschien probeer ik je dan wel te overtuigen om toch maar daar op dat terras te gaan zitten, voor een koffietje. En om naar de mensen te kijken.’
‘En dan zal ik zeggen dat we dat eigenlijk niet zouden mogen doen, omdat we op de bank hadden moeten zitten. Om daarna toch naar het terras te gaan.’
‘Zo zal het zijn.’
‘Waar kijk je naar?’
‘Ik denk dat we langs daar terug kunnen gaan het hotel. We zijn er best wel dicht bij. We hebben eigenlijk gewoon een hele omweg gemaakt naar dit plein.’
‘Doen we dat niet altijd dan?’
‘Wat?’
‘Een omweg maken.’

Geen opmerkingen: