04 april 2010

Suiker

‘Ik weet nog wat je zei toen ik je voor het eerst zag.’
‘Ja, wat dan?’
‘Je zat naast mij, en ik moest opstaan. Ik probeerde mezelf voorzichtig uit die stoel te wurmen, zonder je te raken. Dat is altijd wel een hele klus, als je zo lang bent als ik. En je zei: ik ben niet van suiker hoor, je moet niet zo oppassen.’
‘Zei ik dat echt?’
‘Ja, zeker weten. Ik herinner me nog dat ik schrok. Alsof je zomaar onverwacht met iets van poëzie of zo geconfronteerd wordt. Een verhaal dat zo dicht in je buurt is ineens.’
‘En toen dacht jij natuurlijk: daar wil ik meer over weten.’
‘Drie dagen later toch alleszins.’
‘Ben je toen gaan zoeken?’
‘Ik stel me altijd voor dat wat ik zoek op een of andere manier naar mij toe zal komen, als ik me maar goed concentreer.’
‘Lukt dat dan altijd misschien?’
‘Nee, helemaal niet. Vorige week kwam ik thuis, en ik dacht: het enige wat me nu echt zou kunnen redden, is iemand om even tegenaan te gaan liggen. Je zou kunnen zeggen dat ik op dat moment iets aan het zoeken was, maar er gebeurde niets, helemaal niets.’
‘Je kunt dus niet meer gered worden, veronderstel ik. Welkom, voor mij is het ook zo, dan zijn we al met twee. Het is raar, ik herinner me niet meer wat ik zei, maar wel dat ik je gezien had. Ik wist dat ik je nog eens zou tegenkomen.’
‘Dit is wel een rare plek om elkaar terug te zien.’
‘Of misschien wel net niet. We zitten hier nu allebei te wachten, we weten niet hoe lang nog. Daardoor moet je ook snel zeggen wat je zou willen zeggen, want misschien heb je niet meer veel tijd.’
‘Ik heb toch nog lang zitten piekeren over die suiker. De hele tijd ging het door mijn hoofd dat je wilde dat ik niet had opgepast, en ik wist niet wat ik me daarbij moest voorstellen. Toch niet op die plek.’
‘Ik had die dag net het nieuws gekregen, en ik was erg overstuur. Je kunt dat meestal niet zo goed aan me zien, dus je zult daar wel niets van gemerkt hebben. Maar het was alsof ik mezelf een beetje kwijt was. En eigenlijk wilde ik vooral tegen iemand aan kunnen leunen, om te voelen dat alles nog stroomt. Het is dan alsof je eigen bloed anders door je lichaam gaat, waardoor je weer terug in jezelf komt. Maar ja, ik kende je niet. Misschien wou ik dat zeggen met die suiker.’
‘Je had het me mogen vragen hoor, ik zou het waarschijnlijk niet erg gevonden hebben.’
‘Dan doe ik het nu nog even, als je het niet erg vindt.’
‘Nee hoor, doe maar.’
‘Soms gaat het door me heen dat we elkaar voorbij lopen de hele tijd. We lopen naast elkaar, altijd op weg, ergens naartoe. En er zijn zoveel verhalen die daardoor onverteld blijven. Mensen zouden zoveel voor elkaar kunnen zijn.’
‘Dat denk ik ook wel eens. Soms raak je met iemand aan de praat, en enkele minuten later ken je een heel leven.’
‘Hoor je die mevrouw daar? Ze zit al de hele tijd zachtjes te zingen.’
‘Ja, ik heb het ook gehoord. Het is zo mooi. Ik maak het soms op de trein ook mee, dat er iemand zachtjes zit te zingen. En dan zou ik willen dat het nooit overgaat.’
‘Ben jij bang voor vandaag?’
‘Ik denk het niet, al kan het me nog altijd overvallen.’
‘Helemaal gerust ben ik wel niet.’
‘We kunnen afspreken dat wie eerst gaat, daarna nog zal wachten op de ander. Misschien is dat wel een goed plan.’
‘Zou het niet beter zijn als we niets weten? Dan moeten we gewoon erop hopen dat we elkaar nog eens zullen tegenkomen.’
‘Toch maar niet. Misschien is het nu het moment.’
‘Denk je? Ik ben waarschijnlijk niet zo goed in dit soort dingen. Normaal loop ik liever weg, of zoiets.’
‘Misschien is het nu even niet het moment voor normaal.’
‘Het is aan jou, denk ik, kijk maar.’
‘Zul je er nog zijn straks, of zul je nog komen als ik op je wacht?’
‘Ik weet het nog niet, je zult het wel merken.’
‘Ik zal je niet zoeken, misschien kom je dan wel.’
‘Wie weet.’

Geen opmerkingen: