27 november 2010

Altijd onderweg

Je fietst door de koude avond. Je bent op de terugweg. Zo zeg je tegen jezelf. Stel je voor dat je ineens zou stoppen hier, of ineens niet meer weten waar je bent, of wat de richting is die je dacht uit te gaan. Waar zou je dan zijn? Zou het ergens zijn? Of zou het een plek zijn die een richting in zich heeft. Een punt in de ruimte dat jou alleen maar naar een ander punt kan leiden. Maar je fietst verder. Iets in jou verlangt naar het lege onderweg zijn. Zonder gedachten, zonder aarzeling, bijna blindelings. Op weg naar waar je thuis zou kunnen zijn. Maar zo is het niet. Misschien is het zo nog niet. Je kent de weg wel, maar je moet nog kiezen, nog beslissen dat je die weg zult nemen. En als alles goed gaat, zal aan het einde daarvan een plek zijn waarop door een of ander magisch toeval je sleutel past. Het zal je ook dit keer weer verrassen. Je zult binnengaan. Je zult je laten omarmen door de warmte daar. Je zult voelen hoe je huid zal beginnen gloeien. Je zult even glimlachen. En wachten.

Je stapt door de koude avond. Je komt terug van het station. Je hebt iemand weggebracht naar de trein. En nu ga je weer terug. Je voelt iets dat bijna op voorzichtige sneeuw zou kunnen lijken. Je hebt nog zo lang te gaan, besef je ineens. Je beweegt nu ergens tussen twee punten. Het ene moment is het gewoon ruimte, die aan je voorbij gaat, terwijl jij beweegt. Het andere moment is het niemandsland. Je zou niet mogen stoppen. Je zou nergens zijn in dat geval. De ruimte zou je niet meenemen. Niets zou in je oren fluisteren hoe je moet gaan. Niets zou je bij de hand nemen, waardoor je had kunnen verdwijnen in dat geleid worden. Als je er niet op let, op dat niets, dan verdwijnt het weer. Je zegt dat het eindpunt er nog wel zal zijn.

Je bent weer thuis. Je legt je handen op je buik, en wacht.

Hoeveel manieren van thuiskomen zijn er? Wat zou iemand kunnen zeggen? Welke woorden zouden er op je kunnen wachten? Welke warmte zou je overtuigen?

Je stapt door de avond. Je komt terug van het werk. Even lijkt het alsof er te veel mensen zijn. Ze lopen allemaal voor je en naast je en achter je. Sommigen zijn gehaast en proberen te slalommen. Sommigen lopen te traag, denk je, hoewel, misschien ben jij wel gehaast, dat zou ook kunnen natuurlijk. Iets in je zou liever willen dat ze er niet zijn. Je bent moe, en zou thuis willen zijn. De anderen zorgen voor te veel indrukken. Tot je ze even aankijkt, en ziet dat ze allemaal thuis zouden willen zijn. Even verder heb je je losgemaakt van hen. Zij zijn andere richtingen uitgegaan, of jij hebt snel genoeg gestapt om los te zijn. Je zou enkel het ritme willen zijn, van die zoveel stappen die nog nodig zijn om thuis te komen. Maar je buik wil niet mee vandaag, en houdt je weg van verdwijnen in dat ritme. De krampen trekken je een andere richting uit. Zo lijkt het wel. Thuis is vooral een opluchting.

Je stapt door de avond. Alle spieren bewegen lekker. Je beweegt gewoon. Bijna licht. De straat gaat over een rivier. Je duizelt ineens van het diepe zwarte water dat je beneden je ziet. Het staat nog hoog, nog een beetje zwanger van het vele, dat zijn weg terug zal moeten zoeken. Het lijkt zo zwart, het lijkt het licht weg te zuigen. Je zou ineens verdwenen zijn. Als die brug er niet was. Enkele dagen later zul je dromen over een rivier, even zwanger. Je ziet hoe hoog hij staat, je ziet het aan de huizen. Maar het is dag, er is veel licht. En je ziet ineens hoe helder de rivier is. Bijna helemaal doorzichtig, met een lichtgroene schijn. De rivier heeft zichzelf gezuiverd.

Je stapt door de koude ochtend. Je laat het huis achter je, met elke stap een beetje meer. Je kijkt nog even om. Misschien zou je iets willen fluisteren. Misschien zou je iets willen doen. Maar je weet niet wat. Je stapt verder. Je trekt je handschoenen aan, en voelt hoe ze na een tijdje helemaal omringd zijn door warmte. Het is anders dan gloeien. De weg heen is altijd anders dan de weg terug. De straten voelen anders aan. Als je ze beter zou kennen, zou je hun vragen om op je te wachten. Om straks bij de weg terug jou helemaal te omringen. Om iets in je oor te fluisteren. Waardoor je met je ogen dicht de weg terug zou nemen. De enige weg die er zou kunnen zijn. Ze zouden glimlachen. En jij zou alleen maar bewegen, bijna zwevend.

Geen opmerkingen: