04 november 2010

Doe maar



Je staat in de winkel en vraagt naar een nieuwe versterker. De oude vriend heeft het na jaren trouwe dienst begeven. Hij was misschien al wel ouder dan jij was. Een gewone versterker, zo waar je netjes al je andere apparaten op aan kunt sluiten. Dat blijkt niet meer te bestaan, of toch niet zoals je verwachtte. Er is nog één apparaat. Maar daar kun je niet gewoon een platenspeler op aansluiten. Er is geen ingang voor een phono. Daar moet je blijkbaar dan weer een ander apparaat voor kopen. Of een nieuwe platenspeler. Want die zijn zo gemaakt dat je ze wel kunt aansluiten. Je voelt je weer eens een soort dinosaurus. Of het zo’n rare verwachting is dat je gewoon een versterker kunt kopen waar je al die dingen op aan kunt sluiten, suggereer je aan de verkoper. Die doet lichtjes (erg lichtjes) zijn best om je nog een beetje mededogend aan te kijken. Je bent blijkbaar echt uit de tijd. Wat je al wel wist, maar wat nog eens moest bevestigd worden.

Thuis ga je voor je – ook oude, en ook erg trouwe – platenspeler staan. Die goede Lenco, die altijd bij je was. Waarom zou je die moeten vervangen door een nieuw toestel? Waarom zou je ook van hem afscheid moeten nemen?

Je verlangde er al een tijdje naar. Om die platen uit de kast te halen. Doe maar Bach, had je gedacht. Doe maar Das Wohltemperierte Klavier. Je kunt in je hoofd die muziek zien. Je zult ze herkennen zodra ze op zal staan. Die eerste prelude kon je zelf ook spelen, de fuga die erna kwam, dat was al wat anders.

Er is iets met die muziek. Ze is zo aanwezig. Niet dat ze je overbluft. Niet dat ze zelfgenoegzaam is. Ze is gewoon. Ze heeft aan zichzelf genoeg. En dat ze er is, maakt je eigen kleine leven zo onbetekenend. Je kunt zelfs niet eens een prelude zijn. Laat staan dat je zou mogen dromen om ooit een fuga te worden.

Stel je voor dat je zo zou kunnen bewegen dat het lijkt alsof een ander die fuga kan zien. Zo dat je geheel zou verdwenen zijn, herleid tot de fuga die voor altijd buiten jouw bereik zal liggen.

Alles wat hapert, wat faalt, wat verwart, het kan je troosten soms. Het kan je verzoenen, soms. En toch zou je af en toe het volmaakte zwart-wit van die fuga willen kunnen voelen, onder je huid.

Die laatste paar akkoorden van de eerste fuga. Ze lijken zelf naar iets te verlangen. Ze lijken klaar om zich uit handen te geven. En je adem gaat mee. Na de laatste noot zou je jezelf ook neer kunnen leggen.

Maar het is nog te vroeg voor de genade. De tweede prelude neemt het terrein opnieuw in. Streng. Het is nog niet gedaan. Het is nooit gedaan. Het eindeloze is bezig, is begonnen. De tweede fuga lijkt met weinig moeite hemels te beklimmen. Maar niet met een glimlach. Soepel en lenig, transparant als glas, maar met ernstige ogen.

Misschien is het wel goed dat je nog even moet wachten tot er een nieuwe versterker is. Misschien is het goed om ook dit keer het verlangen langer te laten duren. Zodat je, wanneer het tijd is, met een trage beweging de plaat uit de doos kunt halen. Je kunt ze nog even tussen je vingers ronddraaien.

Misschien moet je Bach voorzichtig, en voldoende gespreid in de tijd, in je ruimtes binnenlaten. Misschien moet je je muren de tijd geven, om traag en met breekbare aandacht die muziek in zich op te nemen. Net zoals de aarde zich al je voetstappen nog kan herinneren, zo kunnen de muren de muziek bij zich houden. Je kunt ze schilderen, je kunt er mooie meubels voor zetten, maar het is de muziek die ze nodig hebben. Ze verlangen ernaar, maar dat zullen ze je nooit vertellen.

En als je ’s nachts opstaat, en in het donker door het huis loopt, dan kun je je hand voorzichtig op de muren leggen, en dan zul je het voelen. Het heeft ook iets met verlangen te maken.

Geen opmerkingen: