03 juli 2011

In het duister


Of rustig en desolaat samengaan, je weet het niet zo goed. Net als warm en eenzaam. In die muziek is het alsof ze wel bij elkaar horen. Naakter dan dit kan bijna niet. Het is niet alsof je de oase vindt na een lange tocht. Maar je zult wel halt houden om te luisteren. In deemoed. Om te ontdekken dat het een ander soort waarheid is. Een die iets zegt over de tocht zelf. Niet over daar waar het stopt.

Iemand vroeg het je. Wat waren je dromen toen je twintig was? En je wist niet meteen wat het antwoord was. Veel beelden nog wel van hoe de dingen toen waren. Hoe je je voelde. Maar als iemand je toen had gevraagd je dromen op te schrijven, wat zou er dan op het papier gekomen zijn? En wat zou je er nu van denken als je ernaar zou kijken? Zou er iets van gekomen zijn? De vragen zijn te moeilijk.

Je denkt aan de dochter die je nooit had. Zou ze ook kwaad zijn op die grote wereld, zoals jij toen was? Zou je kunnen zeggen: kijk, ik heb toch iets geprobeerd? Zou ze zeggen: ja, het is zo, ik zie het, ik weet het? Op de moeilijke vragen blijft het antwoord steeds in het duister.

Vragen die af en toe even komen binnenwaaien. Als om je tussentijds te waarschuwen tegen achterover leunen. Als om je te zeggen dat ze niet van plan zijn zomaar weg te gaan.

Soms zijn er dingen die je zo hard wilt dat het pijn doet. Misschien horen ze bij de droom. Sommige dromen veranderen niet. Je kunt er nauwelijks iets over zeggen zonder tranen. En soms gebeurt er iets waardoor iemand aan die droom lijkt te raken. Misschien leer je langzaam om een stap opzij te zetten dan. Weg van de weg, niet van de droom.

Ook dat weet je niet, het blijft in het duister. Of je ooit iets voor een ander gedaan hebt. Of je ooit zult huizen in de herinneringen van een ander.

Je ziet de film over een man die gaat sterven. En ineens denk je: kreeg ik ook maar vier maand de tijd voor het afscheid, als het moment daar is. Hoe je nog eens alles aan iedereen zou herhalen. Weet je wel wat jij in mijn leven was? Hoe even de paniek toeslaat. Die ziekte is al lang uit je lijf, de erfenis niet. Het zal wel nooit overgaan. Misschien moet je je nog beter voorbereiden, denk je. Misschien ook niet.

En het falen. Zo vaak zei je niet, deed je niet wat er op dat moment had moeten, had kunnen gebeuren. Je had andere herinneringen kunnen veroorzaken. Die misschien niet gemakkelijker, maar wel beter waren geweest. Die niet deden alsof er altijd nog alle tijd zou zijn. Of je het de volgende keer wel zult doen, je weet het niet.

Je dacht heel even dat het gemakkelijker was te praten over de dromen die je nu hebt, en hoe raar dat zou lijken. Even denk je dat dromen groter worden, wat ook niet echt lijkt te kunnen kloppen. Misschien krijgen dromen rimpels, waardoor ze mooier worden. Misschien sta je naakter tegenover de dromen.

Die jonge mensen die je zo dierbaar zijn, die je zo verlegen kunnen maken, telkens weer. Je zou hun iets van je dromen willen laten zien. Alsof ze dan meer kans zouden hebben.

En terwijl je schrijft, wordt het later. Langzaam trekt het licht zich terug. In wat straks de nacht zal worden. Het licht lijkt je iets te willen zeggen. Over dat wat je niet weet, en misschien nooit zult weten. En over de dag, die er morgen gewoon weer zal zijn.

Geen opmerkingen: