24 november 2013

Waarin je zou kunnen verdwijnen

Soms denk je het. Dat je zou kunnen verdwijnen. In.

Misschien zijn het uithoeken. Misschien zijn het toegangsdeuren.

Daar waar de partita’s van Bach zijn. Niet daar waar de piano staat. Niet daar waar iemand die piano bespeelt. Alleen daar, waar de noten zijn. In die volle leegte. IJler dan lucht zou je er worden. En in al hun onvatbaarheid, hun van zwaartekracht bevrijd zijn, hun enkel in de tijd zijn, zou je de noten zien. Ze zouden er zijn. Aanraakbaar in hun lichaamloosheid. Daarin verdwijnen. Als in een volheid van betekenis.

Daar waar de afstand tot de woorden is. Je kunt ze aanraken, woorden. Je kunt ze naast elkaar leggen. Je kunt ze zien, in een zin. En hoe dicht je ook gaat staan, tussen jou en de woorden is er een afstand. Tussen de woorden is er een afstand. In die ruimte zou je kunnen verdwijnen. Misschien is het een ruimte van verwachting. Misschien is het een ruimte van een ander soort stilte. Misschien is het een ruimte waar de wind niet kan komen.

Daar waar de verhalen zijn. Er is een wereld waar alle verhalen zijn. Je kunt er rondlopen. Je kunt je neerleggen. De verhalen dringen zich niet op, duwen je niet naar de rand. Ze overstemmen je niet, roepen niets in je oor. Maar ze zijn er wel allemaal. Ze wachten geduldig, hebben geen haast. Je moet hen enkel aanraken, heel zachtjes, en dan onthullen ze zich voor jou. Ze laten hun sluier vallen. Ze slaan hun ogen niet neer. Ze zijn er gewoon. Daarin verdwijnen.

Daar waar de huid is. Niet bezwaard door pijn. Dicht genoeg bij je eenzaamheid. Aan de overkant van de rivier van angst. Waar je alleen de adem hoort. Waar je traag beweegt. Soms in een zoete regen. Waar het zijn rust in wat heen en weer gaat, eindeloos. Als waren je handen seizoenen.

Daar waar de troost is. Waar iets je zou zeggen: het is goed, alles komt goed. Het mag nu. Leg het maar van je af. Iets kan je helen. Als warme handen op je slapen, en wat je dan zou horen. Je zou iets voelen aan je schouders. Je zou iets voelen op je wangen.

Daar waar de brieven zijn. Ze zouden uit je handen druppelen, tot een stroom van brieven. Eindeloos. Ze zouden alles zeggen, in hun fragmenten. Het verlangen zou rusten in hun onstilbaarheid. En evenveel brieven zouden naar je toe komen. Daar. Je zou ze eerst voorzichtig betasten. Je zou ze op je buik laten rusten, heel even. Om ze dan traag te openen. Je zou de vellen papier even traag uitplooien.

Daar waar de zee is. Overal dus eigenlijk een beetje. Je kunt er het water aanraken. Alles tussen een kleine rimpel en een grote golf voelen. De rust in een nimmer eindigend getij. Het geheim van je verlangen zou er ontsluierd worden. En het eeuwig terugkeren.

Daar waar het bos gedroomd kan worden. Als je in het bos komt, overweldigt het je nog even. Maar je loopt verder. Je kijkt alleen naar wat je bang maakt, niet meer. En zo wordt, nauwelijks waarneembaar, het ritme van het bos het jouwe. Steeds dieper ga je het bos in. Maar je kunt nooit verloren lopen. Niet in dit verdwijnen. Soms stop je even om de schors te voelen van een ranke beuk. Soms wacht je even op het mos. Soms fluister je haar naam. En hoor je wat er komt. Soms zie je de paden, die zich ooit aan de tijd onttrokken hebben. Soms zie je de nevel. En de nimfen. En al het andere. Aan deze kant van het verdwijnen.

Geen opmerkingen: