01 mei 2016

Iets met leeftijd

Een vriendin vraagt je last minute of je mee wilt gaan naar John Cleese. Ze heeft nog een kaart over. Die was bedoeld voor haar jongste zoon. Je hebt je ooit voorgenomen om in principe op elke vraag ja te zeggen, of zoiets. Je zegt dus ja. Het vooruitzicht om haar nog eens te zien na een hele tijd is fijn, eigenlijk fijner dan het idee dat je John Cleese zult zien. Terwijl jullie staan aan te schuiven om binnen te gaan, kijk je naar haar oudste zoon. Hij is groter dan jij bent. En ineens besef je: hij is nu zo oud als ik was toen ik zijn moeder leerde kennen. Je weet niet goed wat je moet denken. Dat je toen heel jong was, of dat je nu heel oud bent. Je herinnert je nog wel goed die avond, toen.

Het valt je op, in gesprekken. Dat mensen in jouw nabijheid het verschil benadrukken tussen ‘oud’ en ‘heel oud’. (Het valt je overigens ook op dat je dat zelf ook doet.) Is waarschijnlijk bedoeld als een of andere vorm van geruststelling, in principe.

In een vergadering beseffen dat je ineens iets zegt als ‘onze generatie’. Het is een debat over Europa, de Europese droom. Je begint uit te leggen dat je nog van ‘voor de Muur’ bent. Je probeert iets te zeggen over wat het voor je betekende, dat moment. Dat het zo’n cesuur is geworden in je leven. Dat dat moment je hele denken zo diepgaand heeft getekend. Terwijl je het vertelt, denk je: niet doen, je lijkt zo oud. Bompa aan het woord, of zoiets. En tegelijk denk je: waarom niet? Het is eigenlijk relevant voor de discussie waar jullie in zitten, denk je. Wat je had gevreesd, gebeurt. Het is een onderwerp waar je eigenlijk graag over nadenkt, graag over zou spreken, soms, maar het lijkt iets van ‘oude’ mensen, denk je. Het gebeurt dus, terwijl je het probeert te vertellen, krijg je een krop in de keel, kun je nog net enkele tranen terug naar binnen zuigen.

Je loopt wat rond. Het is zonnig. Iedereen is opgewekt. (Op die foto die net gemaakt werd, was jij dat ook.) Je ziet de papa’s en mama’s met hun kleine kinderen. Ze joelen en rennen heen en weer. En ineens denkt iets in jou: ik moet hier weg, het is te veel, te veel van iets. Je doet het natuurlijk niet. Je bent beleefd, en het zou ook niets veranderen, integendeel. Misschien ben je gewoon op sommige dagen minder gewapend.

Een gesprek, in een luidruchtige en drukke omgeving. Haperend en aarzelend. De woorden die je zegt, lijken groter dan je stem zonder trilling kan dragen. Over mama’s en papa’s, en de mooie dingen die ze doen, die ze kunnen zijn. Over wat ze kunnen geven aan hun kinderen, en hoe immens dat is. Gelukkig kun je nadien wegfietsen, op weg om boodschappen te doen.

In de les die je aan het geven bent. Je hebt je best gedaan om je presentatie ook een beetje grappig te houden. Je hebt ergens de zin gezet: “De begeleiders wachten.” Niemand in het lokaal, zelfs niet de docent, begrijpt waar je naar verwijst. Je beseft dat het moment is aangebroken: er zijn mensen die nooit de duivenberichten hebben gehoord op de radio.

Een interessant element van een beetje oud zijn. In een gesprek beseffen dat je twee dingen tegelijk kunt zijn. Aan de ene kant in een flits heel even denken dat het leven tot nu toe je al iets heeft geleerd, en dat dat zorgde voor een zekere mate van rust en vrede in het hoofd, en de inzichten die daarbij horen. Aan de andere kant het gevoel hebben dat je nog heel jong bent en dat er nog zoveel te beginnen is. Dat je als het ware op een oudere manier heel jong kunt zijn, en hoe fijn dat voelt.

In je dromen merken hoe sommige dingen niet veranderen, of hoe er daar, in die dromen iets als een leeftijdloze ruimte is.

Je staat af te wassen. Tegelijk kijk je naar buiten. Je ziet de mensen. Jonge mensen. Je denkt: ik ben blij dat ik niet meer ben waar zij nu zijn. En ineens denk je: hoeveel jaar zal ik hier nog staan af te wassen? Dat een fijne gedachte vinden.

Op een zonnige zondagochtend met twee anderen de straat op om folders te bussen. Het is fijn, met dit gezelschap. En tussendoor een vraag door je hoofd: hoe vaak heb ik dit al gedaan in mijn leven? Hoe eindeloos vaak? De gedachte geeft je een jong gevoel.

Je ging even langs bij een buurtfeest in een park. Het begon toch een beetje koudjes te worden voor jou. Je fietst weer naar huis, langs de drukke steenweg. Ineens hoor je hevig geklop tegen autoruiten. Twee meisjes achterin de auto zwaaien hevig. Je zwaait hevig terug. Ze rijden je voorbij, vertragen iets verder. Jij stopt even op het fietspad naast hen. Je zwaait hevig. De drie dames in de auto zwaaien terug. Je rijdt verder. Met een glimlach.

Je maakt je klaar om iets op te schrijven. Zo zul je het doen, denk je. Zo had je het met jezelf afgesproken. Dus is het goed zo.

Geen opmerkingen: