07 mei 2016

Nu dus

‘Hoe oud zijn we nu eigenlijk?’
‘Laten we doen of we het niet weten. Laten we zeggen dat we geen tijd meer hebben om daaraan te denken.’
‘We zijn nu hier, dat is het enige dat telt.’
‘Dat is het enige.’
‘Ben ik veranderd?’
‘Normaal zou ik nu nee moeten zeggen zeker? Maar ik zal zeggen: een beetje.’
‘Een beetje maar.’
‘De goede stukken zijn niet veranderd, zoals je ogen. Ze zijn wel een klein beetje droeviger geworden.’
‘Jij bent weinig veranderd, vind ik.’
‘Ik zag er misschien vroeger al oud uit.’
‘Volgens sommigen wel. Ik heb dat nooit gezegd.’
‘Dat was misschien een van die dingen van het lijstje dingen die we niet tegen elkaar zouden zeggen.’
‘Was dat een stilzwijgende afspraak?’
‘Ik vermoed het wel.’
‘Soms vraag ik me af waarom we er zo lang over deden om tot hier te komen. Maar misschien ben ik de enige die die vraag kan beantwoorden.’
‘Misschien hebben we voor die vraag ook geen tijd meer. Alleen voor het antwoord.’
‘Je handen. Af en toe kwamen ze nog wel eens in mijn dromen.’
‘Er was een tijd dat ik me afvroeg of er een dag zou komen dat jij niet mijn eerste en mijn laatste gedachte van de dag zou zijn.’
‘En is die dag gekomen?’
‘Ik heb gemerkt dat gedachten kunnen schuiven binnen de dag.’
‘Je bent nog altijd voorzichtig in je antwoorden.’
‘Misschien was dat vaak wel niet zo’n goed idee.’
‘Vroeger zou ik gezegd hebben: inderdaad, dat was niet zo’n goed idee.’
‘En nu?’
‘Ik weet het niet. Misschien zou ik meer naar mezelf kijken.’
‘Misschien heeft deze plek wel op ons gewacht, al die tijd.’
‘Denk je dat? Echt?’
‘Het is een mooie gedachte. Zo worden we een deel van ons eigen verhaal. En dat voelt wel beter, op een of andere manier.’
‘Soms ben ik zo kwaad op mezelf. Ik zou mijn spiegelbeeld kunnen slaan.’
‘Wel oppassen, die slaan altijd terug.’
‘Mijn ervaring is dat ze eerst slaan.’
‘Altijd?’
‘Bijna.’
‘En breekt de spiegel dan ook?’
‘Nee.’
‘Alle blauwe plekken zijn wel weg precies. Goed dus.’
‘Wat ik me wel eens afvraag: zijn er nu veel mooie gedachten verloren gegaan?’
‘Gedachten gaan niet verloren. Ze blijven, ergens. Ze bereiken hun bestemmeling, ooit.’
‘Of nooit.’
‘Ik wil graag geloven dat het ooit is.’
‘Daar ben jij wel goed in, geloven.’
‘Dat weet ik niet. Af en toe schreef ik een brief naar jou, maar ik verstuurde die nooit.’
‘Heb je ze nog?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Krijg ik ze nog?’
‘Dat weet ik niet. Ooit. Misschien.’
‘Hebben we nog genoeg tijd voor ooit?’
‘Dat is een goede vraag.’

Geen opmerkingen: