04 januari 2020

L'Europe Galante

‘Weet je nog dat we hier waren? Zoveel jaar geleden?’
‘Natuurlijk weet ik dat nog. Twijfel je daaraan?’
‘Ik weet niet. Ik denk altijd dat ik de enige ben die zich dingen herinnert. Misschien kan ik me niet voorstellen dat het voor jou ook iets bijzonders was.’
‘Maar natuurlijk. Geloof je dat niet?’
‘Je hebt het nooit gezegd. Ik verwachtte dat ook niet. Misschien kon ik me nooit voorstellen dat het voor jou een speciale herinnering was. Ik was maar een passant of zo.’
‘Nu voelt dat alleszins niet zo. Ik denk dat ik toen zelf ook niet op een goede plek was. Het spijt me eigenlijk wel dat het toen allemaal zo gegaan is. Het ging toen niet anders. Ik zie nu beter wie jij was toen. En wie je nu bent zie ik de hele tijd.’
‘Ik heb soms het gevoel dat ik nu beter zie wie ik toen niet kon zijn. En dat voelt soms slecht, ook tegenover jou.’
‘Dat hoeft niet. Je komt elkaar tegen zoals je op dat moment bent, en je kunt niet anders zijn dan wat je op dat moment bent.’
‘Dat weet ik wel, ondertussen toch. En toch. Soms maakt het me opstandig. Alsof je de tijd zou willen ombuigen, en dat gaat natuurlijk niet.’
‘Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat jij misschien sinds toen meer veranderd bent dan ik. Al lijkt het misschien anders.’
‘Dat weet ik niet.’
‘Wat ik me nog herinner van deze plek is hoe je naar me keek. Jij keek zo traag altijd, en ik wist soms niet goed wat ik daarmee moest doen. Om toe te laten dat jij zo keek, moest ik ook zelf kijken, en ik wist niet goed hoe ik dat moest doen.’
‘Was het gemakkelijker om weg te gaan?’
‘In zekere zin wel. Of het leek toch zo. Want ik miste je ook wel, al wou ik dat niet zeggen.’
‘Iets in mij gaat er altijd van uit dat mensen steeds weggaan van mij. Het leek me dan ook normaal, alsof ik het verdiende of zo.’
‘Het is raar, en ook wel mooi, hoe jij toch altijd blijft. Hoe je iets van ons in stand probeert te houden. Ik zou het in jouw plaats niet gedaan hebben waarschijnlijk, maar ik ben nu wel blij dat je het deed. Sommige dingen begrijp ik nu pas, zoals dat van de kinderen.’
‘Misschien begrijp ik het zelf ook nu maar pas echt. Ik denk dat ik toen nog te verward was, op zoek naar mezelf.’
‘Het is wel mooi, dat heb ik altijd gevonden, hoe jij zo blijft zoeken. Ik denk dat ik die moed niet heb.’
‘Ik weet niet of het waar is, maar het is wel lief dat je dat zegt.’
‘Die muziek? Hoor je dat? Zo mooi.’
‘O ja. Ik was een tijdje geleden in een concert, met deze muziek. Dit ene stuk was toen het bisnummer, denk ik toch, terwijl we mee op het podium stonden. Ik heb die uitvoering sindsdien al enkele keren op de radio gehoord en het ontroert me telkens weer.’
‘Nu ik dat hoor, heb ik het beeld dat ik daar met jou was, of dat ik daar graag geweest was. Het is een van die dingen die ik mis. Naast jou in een concert zitten. Er gaat dan een soort rust van je uit, je bent dan helemaal daar, op die plek en in dat moment. En daar dan zomaar bij mogen zijn, dat is wel iets bijzonders.’
‘Zal ik je nog eens meenemen?’
‘O ja, graag.’
‘Hoe zou het zijn als we hier nog eens waren zoals toen, hoe zouden we nu naar elkaar kijken?’
‘Jij nog trager, denk ik. En het zou rustiger zijn. Misschien zou ik je beter zien dan toen. Ik had het gevoel dat ik je verloor toen, telkens opnieuw. Je was er wel, maar je was ook ergens anders. Ik deed ook geen moeite om je dichterbij te halen, dat besef ik ook nu.’
‘Het is wel waar wat je zegt. Het was soms alsof ik afwezig was van mezelf. Alsof ik in een andere kamer naar mezelf zat te kijken. Ik voelde me zo machteloos, en ik durfde het niet zeggen, denk ik. Want dan zou je nog sneller zijn vertrokken of zo.’
‘Misschien had je dat wel moeten proberen. Het was al zo moeilijk om mezelf te begrijpen, en jij was zo ver weg soms. Waardoor ik nog meer vastliep. En woorden had ik helemaal niet, ik hoopte dat het op een of andere manier vanzelf zou gaan, maar dat was niet zo.’
‘Het is eigenlijk wel mooi, dat we die dingen nu gewoon zo zeggen.’
‘Ja. Het lijkt nu alsof het zo gemakkelijk is om jou die dingen te zeggen.’
‘Voor mij voelt het ook als een soort geschenk. Als ik jou hoor praten over ons toen, hoor ik ook dat wij er waren toen, dat er een wij was. En misschien wou ik dat graag horen.’
‘Heb je daar al die tijd aan getwijfeld?’
‘Ja, ik kan het niet helpen. Het is niet zo erg, zo werkt het bij mij.’
‘Laten we hier nog even blijven zitten, voor we opnieuw vertrekken.’
‘Dat is goed.’

Geen opmerkingen: