26 januari 2020

Waar het windstil is

‘Misschien ben ik wel bang?’
‘Misschien ik ook wel. Heb je daar al over nagedacht?’
‘Nee, eigenlijk niet. Waarschijnlijk denk ik dat alle andere mensen alles kunnen en alles weten, of zo.’
‘Niet dus. Ik denk dat ik wat rustiger ben dan jij nu, maar tegelijk is er niet zoveel verschil. Geef me je hand eens?’
‘Waarom?’
‘Doe maar gewoon. En zie wat er gebeurt.’
‘Het is alsof mijn hand dingen zegt, los van mij.’
‘Niet los, dat is het nu net.’
‘Ik kijk, en ik zie iets niet. Alsof er daar een plek is die immuun is aan woorden of zo.’
‘Ik begrijp helemaal wat je zegt. Ik denk dat de woorden daar niet zoveel te zoeken hebben.’
‘Misschien is het een uitnodiging tot traagheid?’
‘Dat denk ik ook.’
‘Maar zul je dan niet weglopen?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik wil blijven.’
‘Ik wou iets zeggen, maar ik doe het dus niet. Ik zal ervan uitgaan dat ik je geloof.’
‘Ja, doe dat maar. We zijn er oud genoeg voor.’
‘Ik hield er trouwens wel van, vanmiddag in de trein. Toen we samen zaten te lezen. Dat is zoiets waar ik vroeger soms van droomde.’
‘En wat was dat dan?’
‘Het vanzelfsprekende ervan. Dat je je niet moet afvragen of je wel genoeg interessante dingen hebt om te vertellen. Dat anders elk moment zou kunnen blijken dat je toch een beetje saai bent. En gewoon de rust die ervan uitgaat. En de veiligheid.’
‘Ik vind het ook heerlijk. Er zijn niet zoveel mensen met wie ik dat kan, samen lezen. Dat is een beetje zoals samen koken, of samen zwijgen.’
‘Ik denk wel dat je heel even in slaap gevallen bent.’
‘Ik? Nee hoor.’
‘Toch wel. Maar ik zal het niet verder vertellen.’
‘Het is je geraden. Stel je voor dat de bevoegde instanties het te weten zouden komen. Of de kosmos.’
‘Die wist het al, die is alomtegenwoordig.’
‘Je moet je er wel op voorbereiden dat ik in je ogen ga kijken. Langer dan even.’
‘Als ik wegga, zeg je het me dan?’
‘Ja. En ga jij dat ook doen?’
‘Ja.’
‘Dan is het goed. Geef je hand nog eens?’
‘Zo?’
‘Zie je het verschil?’
‘Ja, een beetje.’
‘Dus?’
‘Het mag.’
‘En de zon is er ook, kijk maar.’
‘Misschien, als we het willen, is er hier geen wind.’
‘Misschien was dat er al.’
‘Maar straks gaat het wel regenen.’
‘Dat zien we dan wel.’
‘Ik denk dat de kosmos gelijk had.’
‘Had die jou iets ingefluisterd dan?’
‘Ja. Terwijl jij sliep.’
‘Onnozelaar!’

Geen opmerkingen: