02 januari 2020

Schoendroom

Onderweg naar een samenkomst. Je wurmt je door de mensenmassa op het voetpad. Het lijkt even alsof duizenden mensen in de ene richting gaan, jij in de andere. Ze slenteren. Even later kun je afslaan. Die mensen zullen daar nog uren doorgaan, denk je, met slenteren, heen en weer.

In het café. Jullie zijn daar, voor iemand die er niet meer is. Een zoon is niet meer, ondertussen al een tijd. Het blijft zo wezenloos, denk je. Je bent er. Je weet nooit goed hoe je aanwezig kunt zijn. Misschien is aanwezig zijn ook een vorm van stotteren. Ze is je dierbaar, de moeder. Misschien zijn je armen te kort. Het afscheid is mooi. Iets over de tijd. Misschien is stotteren ook goed.

Een gesprek. Een vriendin, een ziekte. Je zou het willen kunnen uitleggen. Jij had ooit ook de ziekte met dezelfde naam, maar jouw verhaal is klein, naast het hare. Je had geluk. Na al die jaren blijft er soms nog altijd iets van dat verwarrende schuldgevoel. Waarom jij wel, en een ander niet? Je zou alleen maar willen dat het haar goed gaat, dat het leven nog lang bij haar mag blijven. Je stottert, zegt waarschijnlijk de verkeerde dingen.

De trein terug (net voorbij de mensen die nog steeds aan het slenteren zijn). Een jonge vrouw ligt gekronkeld rond haar koffers in een heel diepe slaap. Mensen proberen haar wakker te krijgen, op allerlei manieren, het lijkt niet te lukken. Twee securitymeneren krijgen haar toch wakker. Ze is op de plek waar ze naartoe ging, of ze ook even uit zou kunnen stappen. Terwijl de trein dan toch vertrekt, staat ze nog wat verdwaasd op het perron.

Die avond. Een mooi gesprek met een vriendin. Iets over afstanden. Iets over plekken zonder een centrum, zodat je kunt verdwalen in een plek. Ergens zijn, toekijken, ergens niet zijn, en bewegen tussen die dingen.

De volgende dag. Een bezoekje, een gesprek. Je ziet hoe jullie twee daar zitten. De tijd heeft jullie samengebracht, ooit, en het gesprek gaat gewoon door. Ze ziet je zoals alleen zij dat kan. Het gaat ook over dans en woorden, over de tijd in een lichaam, over woorden in een lichaam. Je probeert haar iets te vertellen, ze begrijpt het. Dit zal er altijd zijn, denk je.

Die namiddag. De man komt je opnieuw interviewen, over de kinderen. Zijn vragen doen je bewegen naar alle uithoeken van je lichaam, zo voelt het. Plekken die er zijn, waar je naartoe gaat om iets te kunnen antwoorden. Die plekken zijn er dus, denk je. Je antwoorden zullen uren later nog door je heen zwerven. Het ontroert je, hoe hij met die vragen worstelt.

Een andere dag, de laatste dag. Je gaat nog wat door met opruimen, je was er enkele dagen geleden mee begonnen. (In je hoofd zag je die ballast in het huis, die moest weg, om anders te kunnen ademen, of zo.) Stapels papier in je bureau. Die hoop mag weg. Die dingen komen op hun juiste plaats terecht. Sommige dingen waren daar de hele tijd blijven liggen. Brieven aan geliefden, nooit verzonden. Je leest ze opnieuw, je schrikt een beetje. Brieven aan jou gericht. Je leest ze opnieuw, ze maken je warm, met terugwerkende kracht. Dingen die er echt waren.

Die avond. De mensen rond de tafel zijn als een warme plek. Je mag er zomaar zijn. Je kijkt rond, en ziet iets van de tijd die jullie delen. Je bent er ook een deel van, zie je ineens. Er zijn de rituelen van elk jaar. Het is een plek met een centrum, zie je. Een gesprek dat je ontroert. Iets over een fout in je lichaam, iets over kinderen.

In de nacht fiets je weer naar huis. Je denkt na over trage voornemens. Over goede gesprekken. Over stotteren.

De eerste dag is een ritueel, zoals steeds. Geen woord wordt gezegd, de hele dag. Je zet de wens klaar. Je vult de agenda in. Je kijkt naar het muziekprogramma. Je hangt rond. Je leest. (Ergens beweegt een traag  verdriet, en het is niet erg. Het weegt ergens op.)

Beelden van liefdes bewegen door je heen. Als een adem van de tijd.

De goede voornemens. Verder gaan waar je vorig jaar begonnen was, denk je. Je leest een interview, je bekijkt een lang gesprek. Sommige woorden hebben meteen een effect. Iets ontspant meteen, stroomt uit je weg, zo lijkt het wel. Je handen worden warm.

In de nacht, dicht bij de ochtend. De terugkerende droom, in eindeloos veel varianten. Ergens zijn, een plek met veel deuren en gangen en kamers, zo blijkt. Weg willen. Vaststellen dat je schoenen zijn  verdwenen. Niet weg kunnen, wat lijkt op niet kunnen ontsnappen. (Je wordt wakker en voor het eerst begrijp je iets van die droom.)

Nog een beetje opruimen. Je zet de spullen die weg mogen in het bakje. Je fietst naar het containerpark. De mannen zijn heel vriendelijk en helpen je. Terug op weg naar huis voel je dat de ballast daar is gebleven. De rest vertrekt de volgende dag.

De hoek van de kamer, waar het warm is, met twee veilige muren achter je. Je leest in het dikke boek. Je was er enkele dagen geleden eindelijk in begonnen. Het wachtte al enkele maanden op je. Soms moet je wachten op het juiste moment voor een boek. Verhalen over bomen en mensen, hoe ze met elkaar verbonden zijn.

De lege plekken zijn goed voor je, denk je. (Er is een verhaal aan het bewegen onder je huid, denk je.) En je hebt nog een brief te schrijven.

4 opmerkingen:

Rum zei

Bedankt Jan.

Jan Mertens zei

dankjewel Rum voor je reactie

wblues zei

Zeer mooi en troostrijk stuk Jan, zeer welkom in deze steeds wat droevige periode. Heel warm.

Jan Mertens zei

dankjewel voor je mooie reactie