22 januari 2020

Nachtsporen

In het concert, in dat hokje. Je kijkt eens rond in de zaal en zegt tegen haar dat jullie zo ongeveer de jongste aanwezigen zijn. (Dat denken die anderen misschien ook als ze jou zien.)

Verhalen over kinderen en Lego.

Je ziet beelden van toen, ergens opgeslagen. (Je bent blij dat ze er zijn.)

(Je weet niet goed wat je arm je zou willen zeggen.)

Lichtflikkeringen in de nacht.

(Je buik lijkt verdwaald.)

Een andere dag. Je luistert naar de lezing. Het geschuifel van de vrouw naast je, je weet wat dat betekent. (Gebruiksaanwijzingen.)

Nadien probeer je iets uit te leggen over verdriet. (Op die plek klinkt het een beetje raar. Het leert je iets.)

Je loopt terug, denkt aan chocolade.

Kijken naar verhalen. Je ziet de plek waar je nu staat. (En wat misschien altijd aan je zal trekken.)

Die avond. Waar je hoekig bent.

Je leest de tekst die zich langzaam aan het vormen is. De woorden en hoe ze zichzelf zoeken, het ontroert je. Ze nemen langzaam hun ruimte in.

(Je moet wachten tot je buik er zin in heeft en zegt dat het nu wel voorbij is.)

Het licht in de nacht.

Denken aan die tekst waarmee je de nieuwe dag zult beginnen. (Je kunt al zien hoe je de tekst in je handen zult nemen.)

De nieuwe dag. Je kneedt de tekst verder, tot het goed is.

De gordijnmeneer belt je. Of het goed is om de volgende dag langs te komen, om het op te hangen. (Het lijkt ineens een spannende gedachte, de glorieuze wederintrede van het slaapkamergordijn.)

De vergadering. Je kijkt naar de tekeningen van de toren, en ziet waar de wind waait. (Tot waar de wind waait zul je nooit weten.)

Terwijl je uit de trein stapt, belt de radiomevrouw je. Je probeert plekjes te zoeken op het perron waar er geen aankondigingen te horen zijn, tevergeefs. Een bewegend gesprek. Ze vindt het boeiend, en zal je straks misschien terugbellen.

(Dat stuk van je rug.)

De radiomevrouw belt. Ze zouden je graag hebben straks, en of je naar de studio kunt komen. (Je kijkt even naar de uren in je hoofd. Hoe de dingen in elkaar passen.) Je zegt ja.

Je kijkt naar de beelden van het dappere meisje dat heel rustig staat te vertellen. Je leest wat die vieze ouwe vent heeft verteld (van hem wil je geen filmpje zien). De reporter op de radio zegt dat het meisje diplomatischer is geworden. (Hoe hij het zegt, bevalt je niet.)

Je loopt naar de studio, langs de steenweg. Je ziet zinnen die je zou kunnen zeggen.

De onthaalmeneer neemt je mee naar de studio.

(Je kijkt naar je handen.)

Je was al enkele keren op deze plek, je vindt het nog steeds even magisch.

De radiomevrouw komt je halen. Ze zegt dat men de sport naar voor heeft geschoven, zodat jij iets later bent. In de studio. Hoe bijzonder het voelt om zomaar in de buurt van die mooie stem te mogen zijn. (Dat durf je haar niet te zeggen.) Ze doet iets met haar ogen terwijl ze spreekt.

Net buiten komen de berichtjes al binnen. Er zijn mensen die je gehoord hebben.

In een mistige avond weer naar huis. (Je ziet in je hoofd dat je op weg bent naar huis.)

De nacht verwart je een beetje. Het gordijnbesef verandert de ruimte.

(Hoe je soms naar een plek verlangt.)

(De beelden die je ziet, in afwezigheid.)

Je schuift in de dag.

Je kijkt naar de playlist. Je wilt nog snel die ene boodschap doen, en weer terug zijn voor Bach begint.

De gordijnmeneer komt binnen. (Je weet niet goed waarom je een beetje zenuwachtig bent.)

(Gordijnverlangen is ingewikkeld. Iets mag misschien niet.)

Je loopt opgewekt naar de trein.

(Je schouders zijn in de war, ze zijn altijd in de war.)

Straks is er koffie. En chocolade.

Geen opmerkingen: