02 augustus 2009

Onder water

‘Hier zitten we nu. Nog steeds.’
‘Ja, nog steeds. Zijn we nu veranderd sinds deze middag?’
‘Dat is een moeilijke vraag. Ja en nee, zou ik zeggen. Het was alsof alles in de plooi viel, als een grote opluchting. En tegelijk is alles zoals het daarvoor ook al was.’
‘We zijn geen onbekenden, dat weet ik nu. Even was ik er bang voor, dat we ineens onbekenden zouden worden.’
‘Ik was er eerlijk gezegd ook een beetje bang voor. Maar het weer is ook weer veranderd, kijk maar. Het wordt een mooie zomeravond. Het is alsof het landschap daarbuiten ook opgelucht ademhaalt.’
‘Vanmiddag dacht ik dat de regen nooit op zou houden. Het was alsof het water ons iets wilde zeggen.’
‘Misschien wel. Iets over blijven, of zo.’
‘Ik hou wel van het geluid van regen. Vroeger maakte ik soms een soort tent in de tuin, om eronder te kunnen gaan zitten als het regende. Hoe de regen klonk, daar hield ik het meest van.’
‘Bij mij was het denk ik altijd meer de geur. Na een regenbui kan alles zo intens ruiken. De dingen zijn dan op een heel korte tijd veranderd, alsof ze ineens de aandacht op zichzelf trekken, of je iets willen duidelijk maken. Je kunt dat bij mensen ook hebben. Je kent ze al lang, en ze komen naast je zitten, en ergens, midden in het gesprek, ruik je hen ineens.’
‘Ja, dat ken ik ook. Wat is er, je kijkt zo?’
‘Misschien is het nog met dat water. Ik ben een boek aan het lezen, waarin het gaat over hoe hele dorpen verdwijnen onder het water, om plaats te maken voor een grote dam. Het is zo intens verdrietig.’
‘En zie je iets van dat water in mij misschien?’
‘Nee, dat niet. Je weet dat ik gewoon graag zo naar je kijk. Maar dat is het niet. De mensen in dat boek kijken ernaar, het raakt hen, en ze kunnen niets veranderen. Het is alsof het hen uit elkaar trekt. Ze misten al iets, maar door het water wordt het nog erger. Ik weet niet waarom ik daar nu aan moet denken.’
‘En is er geen hoop voor hen dan?’
‘Ik weet het niet, het boek is nog niet uit. Maar het raakt me erg.’
‘Stel je voor dat we zouden kunnen praten over wat we missen. Gewoon, alsof we alle tijd zouden hebben, en alle woorden. Zouden we dat aankunnen? Ik vraag het me soms af.’
‘Soms zou ik dat wel willen kunnen. Een beetje zoals personages in een boek. Af en toe ben ik jaloers op hen, omdat ze alles zo mooi kunnen zeggen. Het komt er allemaal uit, in hele zinnen. Ze leggen zich helemaal open, alleen gehuld in woorden, als het ware.’
‘Ik weet het niet soms. Soms wil ik gewoon vergeten. Het antwoord vergeten, nog voor de vraag gesteld is.’
‘Maar dat voel je toch ook, overal in je lichaam.’
‘Natuurlijk, maar ik kan niet wat jij kunt, denk ik. Jij zou blijven praten. Je bent niet bang van de woorden. Voor mij is het anders. Ik wil een soort herkenning.’
‘En dat is dan ook een vergeten?’
‘Ja, dat denk ik wel.’
‘Mooi toch, dat herinneren en vergeten zo dicht bij elkaar kunnen liggen.’
‘Zoals je ogen nu zijn, zo herinner ik me ze.’
‘Ik zal je maar niet vertellen wat ik me herinner.’
‘Nee, dat hoeft niet, ik weet het al.’
‘Misschien moeten we straks nog een wandeling gaan maken. Weggaan, om terug te kunnen komen. De ruimte voelen van het landschap daar. Voelen hoe die ruimte je helemaal schoon of leeg maakt. En dan terugkomen, en voelen dat je thuis komt.’
‘Dat is goed, maar laten we nog even wachten. Ik wil nog even hier blijven. Ik ben nog klein nu, hier, en dat wil ik nog even blijven.’
‘Eigenlijk zouden we nu verhaaltjes moeten kunnen vertellen. Voorlezen uit een groot boek.’
‘Ja, dat zou mooi zijn.’
‘Een verhaal dat je al zo vaak hoorde, en dat je helemaal vanbuiten kent, maar toch nog opnieuw wilt horen. En waarbij je onderbreekt als er een zin verkeerd wordt voorgelezen.’
‘Ja.’
‘Volgens mij ben je in slaap aan het vallen.’
‘…’

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

"Stel je voor dat we zouden kunnen praten over wat we missen. "


'Het klopt,' zei de mier. 'Ik mis jou ook. En ik ben je niet vergeten.'

Uit 'Misschien wisten zij alles'
pagina 130. Toon Tellegen.