Het zijn andere mensen die aanschuiven aan het loket ‘internationale verbindingen’ in het station. Dat denk je weleens. Iedereen in deze twee rijen moet een grens over, vandaag nog, of ooit. Ze zijn mooier, misschien is dat een goede gedachte.
Hoe laat je het huis achter? Hoeveel zal het vriezen, in die nacht? Je weet het niet, niet echt. Je hebt het huis nog even getroost voor het weggaan. Dat je snel weer terug zult zijn.
Je loopt met een grote tas vol met dingen. Levensmiddelen, zo wordt het wel eens genoemd. Dingen die je op kunt eten. Je vraagt je af of ze in goede staat tot over die grens zullen raken. Zo lang je buiten bent, is er zeker geen probleem. Tot je vaststelt dat deze wagon van de internationale trein niet verwarmd is. Misschien is het wel speciaal voorzien voor mensen met grote tassen vol met levensmiddelen.
In het land waar je naartoe gaat, waren tot een dag eerder zowat alle treinen in de problemen. Vandaag lijkt alles vlotjes te gaan. Meer zelfs, het is alsof de treinen zelf opgewekt zijn. We zijn er weer, we mogen weer buiten.
De plek van aankomst is nog helemaal wit. De plek van vertrek was nog redelijk wit. De aankomst is een beetje dichter bij het noorden. Misschien heeft dat er iets mee te maken. Je zou kunnen denken dat het landschap op een of andere wijze gesmoord is. En toch lijkt het een grotere vrijheid te hebben teruggekregen. De sneeuw die toegevoegd is, lijkt op een ontkleding.
Slapen in etappes. Niet weten hoe laat het is. Het ook niet willen weten. Niet zien hoe licht of donker het buiten is. En het ook niet willen weten. Dromen in etappes. In een ervan komt de Donau voor. Wat zou er zijn met de Donau? Je zult het wel nooit weten.
De buik heeft een andere tijdsrekening.
De plek van aankomst wordt de plek van vertrek. Het wit maakt zich stilaan klaar om te vertrekken, je voelt het.
Er zijn veel beelden in de boeken die je leest. En toch lees je soms het ene, terwijl je aan het andere denkt. Misschien is het niet zo erg, laat de beelden maar bewegen.
De eerste van de drie treinen doet het goed. Tot het voorlaatste station. Even vallen de lichten uit, voor de trein weer vertrekt, om netjes op tijd aan te komen. Van op het andere perron zie je dat nu alle lichten in die trein zijn uitgevallen. Je wacht op de internationale trein. Er staan maar twee mensen te wachten op dit perron. De andere man loopt zingend heen en weer.
Het lijkt een grote familie. De zwarte vrouw en een hoop kinderen. De kinderen dollen met elkaar, en lopen heen en weer. De vrouw houdt zich tussendoor bezig met de kleinste van het gezelschap, een baby met heftig zwart krullend haar, en een aanleg voor volume bij het wenen. Ze houdt alles in de gaten, en komt alleen tussen wanneer het echt nodig is. Het is wonderlijk mooi.
De treinen lijken nog uitbundiger dan de dag voordien. Ze komen overal te vroeg aan. Juichend over de sporen.
Net voor de derde trein is er nog een perron. In je hoofd hoort lang wachten op een perron bij dat station. De wind is koud.
De vrouw tegenover je in de trein heeft een afwezige onrust in haar ogen. Ze blijft bijten op de haar vingers en nagels. Zonde van de mooie handen.
De plek van aankomst heeft zich ontwit. Het is wennen.
Het huis verwelkomt je. De kachels worden snel weer aangestoken. Om het huis een beetje warm te maken, uit dankbaarheid voor het wachten.
De volgende morgen is het weer licht. Door de straten fietsen die weer helemaal veranderd zijn. Met het vertrek van de sneeuw is er een aarzelende maar vertrouwde lelijkheid teruggekomen.
Thuis de kachel zo laat mogelijk weer aan doen. Als een oefening in uitstellen. Waarom eigenlijk?
1 opmerking:
Dagelijks vertrek ik.
Naar dezelfde plek.
En steeds is ze anders.
Een reactie posten