05 februari 2012

De herkenning

‘Ik moet er nog altijd een beetje aan wennen, dat het hier warm kan zijn. Ik durf nog altijd niet zomaar de verwarming een beetje hoger zetten, zo gewoon voor mezelf.’
‘Voor mij doe je dat toch wel?’
‘Ja, voor jou wel, maar dat is anders. Dat is voor een ander.’
‘Wat doe je dan zelf?’
‘Gewoon, nog een trui meer aan, en proberen niet te merken dat het niet heel warm is. Op een bepaalde manier voelt dat beter. Dat is dan warmte die ik zelf gemaakt heb, of zo.’
‘Soms ben je toch een beetje te streng voor jezelf. Het is niet meer nodig.’
‘In het oude huis was de koude alomtegenwoordig. Ik had een speciaal dik deken voor de winter. En dan nog duurde het lang eer ik helemaal opgewarmd was. Dan kroop ik naar het midden van het bed, alsof er daar iemand was.’
‘Gelukkig heb jij het altijd warm, of toch bijna. Ik weet niet hoe jij dat doet, maar mij lukt het niet.’
‘Misschien is het gemakkelijk om warm te zijn voor jou.’
‘Ja ja, dat zal wel. De muziek die je me gaf, was heel mooi. Ook wel desolaat. En alsof je er doorheen kon kijken.’
‘Daarom vind ik het zelf ook zo mooi. Het is eenzame muziek, met toch ook een groot verlangen.’
‘En het woord thuis komt er vaak in voor, dat is ook wel iets voor jou.’
‘Oei, valt het zo op dan?’
‘Het is niet erg, ik ken je toch. Ik las nog een verhaal in de krant over een man die elke dag, op hetzelfde uur, op dezelfde plaats, een foto maakte van zijn vrouw. De foto’s hingen allemaal in de kamer tegen de muur, netjes chronologisch. Hij kon uren zitten kijken naar die foto’s.’
‘En gaven ze hem rust?’
‘Nee, toch niet. Alleen maar een beetje. Het gaf hem wel een goed gevoel dat hij wist dat hij het elke dag kon doen, en blijven doen.’
‘Ik begrijp hem wel een beetje denk ik. Soms ben ik ook bang dat ik de ander niet meer zal herkennen. Dat er iemand bij me is, dicht bij me is, die ik niet meer herken. Niet in de zin van dat mijn geheugen verdwijnt of zo, maar gewoon niet zeker zijn van het beeld van die ander. Misschien heeft die man ook zoiets, en probeert hij dat te bezweren door die foto’s.’
‘Ik denk dat ik dat niet zo heel erg zou vinden, die twijfel. Misschien zou ik het wel fijn vinden, me een beetje te kunnen verliezen in het onbekende, in een soort tussenpersoon.’
‘Een tussenpersoon?’
‘Ja, iemand die een beetje verglijdt. Iemand die een beetje hier en een beetje daar is, tegelijk. Iemand die een beetje een deel van het grote onbekende is.’
‘Een beetje een zwart gat?’
‘Ja, maar dan in positieve zin. Je kunt jezelf verliezen, maar je kunt altijd weer terugkeren.’
‘Toch niets voor mij denk ik.’
‘Nee, niet voor jou. Maar voor mij hoeft het niet, mensen die te zeer omlijnd zijn. Zoals figuren in een stripverhaal die afgelijnd zijn door een duidelijke zwarte lijn. Voor mij mogen de personages een beetje verdwijnen in de achtergrondkleuren. Waardoor je ze ook nooit te pakken krijgt.’
‘Alsof ze altijd aan het dansen zijn, en nooit stil zitten, nooit op één plaats blijven.’
‘Ja, dat is het.’
‘Je hebt een moed die ik niet heb, denk ik.’
‘Of net niet, dat kan ook. Misschien is er meer moed voor nodig om die ander telkens te willen herkennen. In dat geval moet je anders kijken, met het risico dat je meer ziet.’
‘Misschien wel, maar het gaat ook over de moed om jezelf te verliezen, om de lijnen van je eigen huid uit te durven gommen.’
‘Dat heb je weer mooi gezegd. Ik zou het zo nooit kunnen, maar ik denk wel dat je gelijk hebt.’
‘Ik denk dat ik nooit wild genoeg zou zijn voor jou. Ik denk dat jij op plekken in je hoofd of je huid durft te komen waar ik me nooit zou wagen.’
‘Misschien heb je wel andere wilde dingen in jou. Ik ken er toch al een paar. En misschien moet je niet denken dat wat ik doe ook altijd mijn volle en rustige keuze is. Soms moet je de wegen volgen die voor je gebaand zijn, zoals de bedding van een rivier, of zo.’
‘Ik zal je wel nooit helemaal begrijpen, denk ik. Het is alsof iets me altijd ontsnapt, hoe goed ik ook kijk.’
‘Ja, zo is het. Maar dat is voor mezelf misschien ook wel zo. En soms kan ik dat alleen maar toelaten. Jij kunt gemakkelijker van op een afstand naar jezelf kijken, ik kan dat niet. Ik heb me daar al bij neergelegd.’
‘Wat zou jij dan maken, in plaats van die foto’s elke dag?’
‘Dat weet ik niet zo meteen. Misschien een tekening van een beweging. Een tekening die zelf lijkt te bewegen. Een tekening die de beweging niet probeert te vatten, maar de beweging zelf is. Ik kan het niet zo goed uitleggen. Het klinkt ook als een contradictie, en misschien is het dat ook wel.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik.’
‘Misschien kun je foto’s maken terwijl ik dans. En ze dan na elkaar plakken, in zo’n boekje, waardoor je de beweging kunt zien als je ze allemaal snel na elkaar ziet.’
‘Maar zo’n boekje is toch ook een illusie?’
‘Ja, waarschijnlijk wel. Maar misschien kunnen we niet beter dan dat.’

Geen opmerkingen: