26 februari 2012

Te leren

De trage bewegingen van je handen. Als een op- en neergaande zon. Je lichaam draait telkens mee. En raakt zo het vermoeden aan van een eeuwigdurende beweging. Je adem legt zich neer. De fossielen onder je huid maken zich klaar om je te verlaten. Je zou het elke dag kunnen doen, en toch.

Je krijgt een klein berichtje. En je zou willen bellen, je zou op weg willen gaan. Je zou willen zeggen: luister heel even naar dit verhaal, ook al is het een lang verhaal, ik wou het je al zo lang vertellen. Je ziet jezelf, hoe verlegen je zou zijn, hoe kwetsbaar. Hoeveel beter het zou zijn na het verhaal. Misschien ook eenzamer, maar wel beter. Je doet het niet.

Hoe weet je wanneer je oud genoeg bent, ver genoeg in het leven? Soms lijkt die vraag je te besluipen. Alsof je onbewust aan het wachten was op een of ander teken. En hoe het langzaam tot je doordringt dat dat teken niet zal komen. En hoe je dat ook al eerder had kunnen weten. Of misschien toch niet.

Jezelf blijven oefenen in niet oordelen. Af en toe lijkt het een opgave. Hoewel je weet dat het woord opgave hier het verkeerde woord is. Hoewel je weet wat het oordelen met jezelf kan doen. Dat het niet altijd eenvoudig is. Misschien is dat een betere formulering. Alsof je in die woorden niets moet bereiken.

Soms verlang je naar het trage verdriet. Het maakt je zachter vanbinnen. Het neemt het slib mee. Het maakt je meer doorwaadbaar. Het komt van ergens diep in je buik. En neemt daarna de rest van je huid over. Als een fluisterende bezoeker. Die even stilletjes weer van je weggaat. Misschien zou je de adem die dat verdriet uitnodigt beter moeten beluisteren.

Durven verlangen. Alsof het zou mogen. Alsof er geen muren zullen instorten. Alsof het gewoon een deel van je adem is. Alsof het gewoon is wat het is. En de woorden die je ervoor zou kunnen gebruiken. Hoe ze gewoon bij je zouden blijven. Als een ochtend die ook gewoon naar je toe komt. En het licht.

Iemand zei je iets over routines. Iemand zei je iets over het onverwachte doen, wanneer nu eindelijk eens. Weten dat ze gelijk hebben. Kijken naar de dingen, een beetje in de war. Hoe moeizaam verworven, hoe lang verhoopt. Ze zullen niet meer van je weggaan, ze zullen wel blijven, maak je geen zorgen. Bijna, soms.

De woorden blijven verplaatsen. Misschien langzaam, maar met vaste hand. Zoals je met een omheining doet, midden in het grasland. Telkens de rand een beetje verplaatsen. Nieuwe plekken toelaten. Is het toelaten tot de woorden, toelaten van de woorden of toelaten in de woorden? Dat voorlopig nog niet willen weten.

Soms de schaamte achter je laten. Als een nodeloos omhulsel. Niet om trots te zijn of ijdel, vooral niet. Alleen om te zijn, alsof je dat zou kunnen zijn. En op dat moment, in die staat van onbeschermdheid, horen wat er gezegd wordt. Zonder verweer, en vooral ook zonder gretigheid. Maar alleen om wat er gezegd wordt.

Weet je ooit goed genoeg hoe dankbaar je moet zijn voor alle mensen die in je leven zijn. Die zomaar in je buurt komen, naast je komen zitten, naar je verhalen luisteren, je verhalen vertellen, en ook zwijgen. Alsof ze zomaar bij je willen zijn. Hoe je niet altijd weet hoe je dat geluk zou moeten vieren.

Geen opmerkingen: