21 maart 2012

Marie-Antoinette

Ze kwam naast me zitten tijdens een lunchvergadering. Nu zijn lunchvergaderingen niet echt mijn ding. Ik weet nooit zo goed hoe je dat moet doen, eten en vergaderen tegelijk. Er is soms ook zo’n lichtjes overdreven bijna jolige sfeer die bij mij alleen maar een vervreemdend effect heeft, meestal dan. Mensen die net iets te hard lachen met grapjes die eigenlijk niet zo verpletterend grappig zijn. Je ziet het aan hun ogen, hoe ze hun best doen om gezellig te zijn, maar tegelijk zouden kunnen denken: hoe lang gaat dat hier nog duren vandaag…

Maar goed, ze kwam dus naast me zitten. In de krant had ik die morgen nog een artikel gelezen over introverte mensen. Misschien had ze mij meteen gespot, als een soort veilige schaduw of zo.

Ze begon meteen te fluisteren: “Heb je dat ook gelezen in de krant? Die zogenaamd bekende Vlaamse schrijver. Hij is van zijn vriendin af, schrijft er een hartverscheurend boek over, maar zij komt nog wel elke dag om zijn eten te maken. En ook nog om zijn afwas in de machine te zetten. Want echte mannen, die zetten niets in de afwasmachine. Wat een loser zeg.”

Ik herinnerde me een gesprek dat ik eerder die dag had, over dat echte mannen minstens enkele littekens hebben. Ik was toen al in de war omdat ik bang was dat de aanwezigheid van diverse littekens op mijn wat wankele lijf automatisch zou betekenen dat ik dus ook een ‘echte man’ zou zijn. Wat me een behoorlijk angstaanjagende gedachte leek. Ik antwoordde haar, naar waarheid, dat volgens mij slimme mannen niet eens een afwasmachine nodig hebben, maar de afwas gewoon met de hand doen. Heel slimme mannen, zeker mannen die verscheurd zijn door liefdesverdriet, zorgen er trouwens ook voor dat ze heel goed kunnen koken. Strategisch veel interessanter met het oog op nieuwe ontmoetingen dan te gaan zitten emmeren dat er geen mooie jonge vrouwen meer voor jou vallen. En ons fluistergesprek was meteen gelanceerd.

Ze stelde zich daarna nog even aan me voor. Ze bleek Marie-Antoinette te heten. Ze merkte mijn lichte frons onmiddellijk op. Toen ik haar vroeg of ze met zo’n naam ook een speciale aanleg voor tragiek had, antwoordde ze meteen: “Nee, alleen voor tragische liefdes. Hoe ik het doe, ik weet het niet, maar ik val altijd voor foute mannen. Losers eigenlijk. Mannen die niet kunnen koken en de afwas ook niet willen doen. Bij een ander zie je dat meteen. Zoals bij dat programma Dinner Date, heb je dat al eens gezien? Zo’n vrouw gaat dan op date bij drie mannen die voor haar koken, en dan moet ze er een uitkiezen. Je ziet zo wie de beste man is. En toch gaat ze dan voor de foute stoere bink. Je zit dan te roepen tegen het scherm, dat ze het niet mag doen en zo, maar dat helpt natuurlijk niet. En bij mij loopt het ook altijd zo. Niets aan te doen, en vooral heel vermoeiend. Maar het zal wel mijn lot zijn.”

Ik wilde haar er meteen van overtuigen dat fatalisme geen goed idee is, en dat soort dingen. Ik kon me voorstellen dat ik met haar geweldig boeiende gesprekken zou kunnen voeren over de Europese identiteit, over de angstaanjagende splendid isolation van de Nederlandse regering, over psychoanalytische interpretaties van de retoriek van Sarkozy, en over het beste recept voor chocomousse. Dat overkomt mij dan weer steeds, dat ik al die gesprekken al voor me zie. Mooie decolletés krijgen meteen een postmoderne en op die manier ook politiek correcte waas. En de blik van die ander verschuift al snel genadeloos naar de alfaman aan de andere kant van de tafel. Met andere woorden, ik kon niet veel anders uitbrengen dan: “Maar je bent toch een heel mooie vrouw, het kan toch niet jouw lot zijn om op van die afwasloze washandjes van mannen te vallen?”

Ze wreef even over mijn onderarm, glimlachte en zei dat ik niet zoveel moeite moest doen, dat het allemaal goed was. Ze had meteen gezien wat voor een type ik was. Verdere uitleg was niet nodig.

De lunchvergadering ging ondertussen trouwens gewoon door. Er werd nog steeds te hard gelachen. Ik had al een beetje last van kaakklem. Dat was nog een gevolg van een gespannen nacht, met allerlei akelige dromen. Ik hoopte de hele tijd dat de anderen niet ineens allemaal naar mij zouden kijken, en dan vragen wat ik ervan vond. En dat ik dan niet zou weten waarover het gesprek ging, laat staan dat ik enige diepzinnige mening zou hebben over het bewuste onderwerp. Dat zou voor die kaak ook geen goed idee geweest zijn, dacht ik nog.

Marie-Antoinette nam me opnieuw bij de onderarm, en fluisterde: “Ik heb zin in de lente, met jou. Zullen we ontsnappen?” We spraken af dat we ongeveer tegelijk naar elkaar een sms’je zouden sturen, waarna we allebei met een uitgestreken gezicht zouden zeggen dat we ‘jammer genoeg’ dringend moesten vertrekken. En zo geschiedde.

Zij vertrok eerst, en stond buiten op mij te wachten. We zochten een bankje in het groen. En daar hebben we dan nog een hele tijd gezeten. Gewoon kijken naar de lente. Meer deden we niet. Toen ik vertrok, zei ik nog: “Het was fijn bij jou te schuilen, Marie-Antoinette.” Ze glimlachte, en zei: “Gewoonlijk zeggen ze dat ik mijn hoofd erbij moet houden, wat niet echt origineel is. Maar schuilen bij jou, dat vond ik ook wel leuk. Jammer dat je geen loser bent. Of toch eigenlijk gelukkig dat je geen loser bent.” En we wisten dat we elkaar nooit meer zouden zien, of zoiets.

Geen opmerkingen: