25 maart 2012

Zou het genoeg zijn



Het groeit. Er groeien dingen, in de potten, in de bakjes. Wat groeit er eigenlijk, en waar groeit het naartoe? Het lijkt een gunst. Dat het daar zomaar groeit, in jouw nabijheid. Alsof iets je zou willen verzoenen met iets. Je troosten misschien wel.

Dat je na je dood verdwijnt in je geliefden. In allemaal dan? Ongeacht wanneer en zo? Een innerlijke dialoog zou het kunnen zijn. Ja, toch maar allemaal. Daar wil je zijn. Om daar te verdwijnen in een eindeloze verandering. In steeds nieuwe vormen, steeds nieuwe bewegingen. In steeds nieuwe geliefden. Onherkenbaar onveranderlijk onvatbaar, in die verandering. Zou het genoeg zijn?

Je vertelt een verhaal over kleine meisjes die opgroeiden, die vrouw werden. Terwijl je even wegkeek, of niet. Het voorrecht dat te mogen zien. Getuige zijn, en zien hoe ze ook in jou groeiden. Hoe gelukkig het je maakte. Hoe onzegbaar het altijd zal blijven.

Soms is het alsof je de handen van je grootmoeder voelt. Haar vingers met overschot. Je kon er naar blijven kijken. In haar laatste maanden vroeg je haar telkens opnieuw om met die vingers op de jouwe te spelen. Als was jouw hand een kleine piano. Hoe ze je dan altijd een beetje verveeld aankeek. Misschien wou ze alleen maar niets meer. En hoe ze het toch altijd deed. Ze zal er altijd zijn. Ze heeft jouw verhalen veranderd. Wie jou ziet, ziet misschien dus wel iemand anders. Ze verdwijnt in jouw stroom.

Waar kwamen de mensen in je leven? Heb je het moment kunnen zien? Had het anders kunnen gaan? Je kijkt in je hoofd, op zoek naar die momenten. Ze zijn niet meer los te maken van wat voor en wat na was. Het lijkt alsof je jezelf niet uit de stroom kunt denken.

Een beeld uit de lagere school komt weer terug. Op een tafel stond een grote kaart van het land, een kaart in reliëf. Je kon zien waar het land plat is, waar de heuvels zijn. En waar het hoogste punt is, daar werd het water losgelaten. Heel zachtjes. Daarna stroomde het naar beneden. Je kon zien hoe de rivieren stromen, waar ze zich samenvoegen, waar ze de zee omarmen. Het maakte veel indruk. Wat zou er van die kaart geworden zijn?

Dat je op een of andere manier in het leven van een ander binnen kunt stromen. Het blijft een moeilijke gedachte. Dat een ander zich jou zal kunnen herinneren. Dat een ander jou misschien zou kunnen zien, in een beweging, in een woord. Alsof je er zomaar zou zijn, een beetje. Onherkenbaar onveranderd, in beweging.

Misschien zou je moeten leren om soms alleen maar het hoofd te buigen voor wat je niet kunt begrijpen, voor het water dat alleen zichzelf is.

Waar het lied zichzelf lijkt te ontstijgen. Soms is het alsof je ineens een ander lied ziet. Alsof je wordt toegelaten tot een andere waarheid.

Aan de rand van het water kun je kleine putjes maken. En dan wachten tot het komt. Aarzelend, maar bewust van de vloed. Niet in staat ooit afscheid te nemen van de eb. Maar nu toch vooral vloed. De putjes worden betast. Hun vorm, een tijdelijke illusie. Maar je kunt niet ontkennen dat je ze hebt gezien, ze zijn er geweest. Ze waren, in het verlangen van je handen.

Wat weet je van het leven? Misschien alleen dat het is. Wat daar groeit, in die potten, misschien stelt het zichzelf geen vragen, wil het niet ontsluieren.

Soms zou je aan een ander willen vragen: vertel eens een verhaal. Over de rand van het verdwijnen. Over daar waar de grens tussen hier en daar onzichtbaar is.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Dag Jan,

ik moet me haasten.
Anders kom ik te laat volgens Belstat.

Is het genoeg, Jan,
als ik je vanavond gewoon dank?

Tot later.