29 juli 2012

Waar gaan de verhalen naartoe


Soms zie je de verhalen in je hoofd passeren. Ze zijn altijd in beweging. Soms komen ze even aanbellen. Om daarna weer te vertrekken. Bij het weerzien besef je telkens weer dat ze er nog zijn. En ben je even gerustgesteld.

Je grootvader die vertelde over de kermis. En de straatzangers. Ze zongen op straat. En je kon de tekst van een liedje kopen. In je herinnering is er een plaats op de straat waar zij stonden. Of dat zo is, weet je niet. Je was er niet bij, zo’n honderd jaar geleden. Maar ze moeten er geweest zijn, daar.

Je grootvader die vertelde over de kermis twee dorpen verder. Daar was het blijkbaar gevaarlijker. Er waren messentrekkers. Er was een man met een trekzak. Er werd gedanst op de tafels. En ze gingen er te voet naartoe. Arm in arm in rijen zigzag over de straat. Er was geen verkeer toen.

En over de prikkeldraad, tijdens de oorlog. De eerste. Daar op de grens. Door den Duits gebouwd. En de smokkelaars.

En over de kazerne van de brandweer, die jij kende als de kazerne van de rijkswacht. Tijdens de oorlog. De tweede waarschijnlijk. En de Duitse soldaat die je grootvader tegenhield. En hoe hij riep dat hij een brand moest gaan blussen. En toen toch door mocht.

Soms ga je zoeken of ze er nog wel zijn, die verhalen. En dan begin je te twijfelen. Heeft hij het zo verteld? Wanneer is dat geweest? Ze mogen niet weg gaan van jou.

Je grootmoeder die vertelde over het café waar ze als kind opgroeide. In de straat waar toen zoveel cafés waren. Dat er altijd twee soorten bier waren. Een gewoon bier. En een dat altijd veranderde met het seizoen of zo. En er was ook een soort likeur, ‘ne groene van ne cent’.

Je grootmoeder die vertelde over haar vader die brood bakte. (Het was toch haar vader?) In een trog werd het deeg gekneed. Dat was mannenwerk. Je hoort haar stem nog.

En hoe ze ging werken in het verre Brussel. En daarna terug in het dorp. Het postkantoor en de telefoon. En wie er nummer 1 had in het dorp.

Je ziet jezelf nog. Toen zij ziek was, en in het ziekenhuis lag. Langzaam wegglijdend in een of ander zwart gat. En hoe je haar die verhalen vertelde. Hoe je haar de verhalen terug gaf. En hoe zij ook weer terug kwam, naar die verhalen.

De verhalen zijn gebleven. Soms ben je bang dat ze over een of andere rand zullen wegglijden.

Het kleine jongetje. Achter het huis aan het spelen, met zijn zusje. De achterbouw was in aanbouw. Er stond een kraan. In je herinnering was dat een immense kraan. Er was een metser die ook Jan heette. Je ziet het jongetje van toen. Een jaar of drie vier, denk je. In je herinnering heeft het jongetje net propere kleren aan. Misschien was het zondag. Met je zus op de kraan. Had iemand de kraan in beweging gezet? In je herinnering is er een beweging. En vuile kleren alleszins. Iets gedaan wat niet mocht.

En waar zullen de verhalen naartoe gaan na jou? Kun je erop vertrouwen dat ze gewoon naar het grote verhalenuniversum zullen gaan? Dat ze daar eeuwig zullen kunnen blijven? Daar waar ze ook vandaan kwamen.

Misschien hebben de mensen de verhalen enkel even geleend. Misschien mag je ze even in je handen houden.

Hoe je ooit je grootmoeder vroeg of ze dat wel zag zitten, in de hemel veel rijstpap eten met gouden lepeltjes. De immer nuchtere blik waarmee ze je antwoordde dat ze het een beter idee vond om hier op aarde wat meer rijstpap te eten, daar was tenminste zeker van.

Misschien zou je ook liever de verhalen doorgeven, in de handen van een ander leggen. Zodat ze nog even langer in de wereld blijven. Voor ze terugkeren.

Geen opmerkingen: