03 augustus 2012

De illusie van een weg


De lange rit. Misschien is het wel een reis. Waar gaat de rit in de reis over? Kun je het weten? Vanaf waar?

De trein beweegt door het landschap. Op weg naar. Er moet een grens geweest zijn. Ze moet daar ergens geweest zijn. Misschien. Het is niet te zien waar. Wel waar het voor is en waar het voorbij is. Er rust een troost in dat niet weten.

De trein wacht even, ergens midden in een veld. Door het raam zie je een overweg. Een lege weg in het veld. Een slagboom. Een flikkerend licht, en een bel. En je ziet iets aan die weg. Iets wat je vroeger ook vaak zag. En het is alsof je het nu pas begrijpt. Het hoort bij de zomer, om een of andere reden. Je ziet de kleine steentjes in het asfalt, zo scherp. En je ziet het uitbundige gras naast de weg. Het is enkel een illusie van een weg. Een rafelend falen. Wie niet goed kijkt, zou kunnen denken dat de weg een lijn is in het landschap. Een afgelijnd streven. Een verlangen naar betekenis, onloochenbaar. Je zou kunnen denken dat het gras de rand van de weg is, de strook die het wegzijn bevestigt. Maar het is omgekeerd. De weg is enkel een afwezigheid. Een tijdelijke afwezigheid. Een opschorting van gras. Het gras kan het elk moment weer overnemen. Het heeft geduld. Geen nood aan illusies.

De brug over het grote water. Als een overgangsrite. Misschien moet je iets achterlaten, telkens weer. Misschien is het tijd voor een inwijding. Al zou je niet weten waarin.

Het voordeel van treinen. Ze kunnen je doen geloven dat je een bestemming hebt.

De kleine stations waar je telkens even wacht. De bermen met die overdaad aan bloemen en mooie planten. Voluptueus. Hun afwezigheid op al die plekken die een beetje verder beginnen is bijna vervreemdend. Alsof je hier getuige bent van een ontbloting. Een verhaal dat eindelijk mag verteld worden in dit overmeesterd landschap.

Daar komen waar je wilde zijn. Maar weet je of je er bent. Er. Een woord dat steeds vreemder wordt, als je er langer naar kijkt. Als een zwart gat.

De weg terug is altijd anders. Dat er eerst tranen zijn, steeds, dat zou al een verschil kunnen zijn.

Ineens denken aan iemand. Ze hoort bij een lange tijd geleden. Je weet niet wat je haar nu zou zeggen, maar ze zou het begrijpen. En er is een geur die je je herinnert.

De trein is het grote water weer voorbij. Ergens tussen het water en de grens. Er is een stilte te zien in het landschap. En daar zie je de bunkers. Niet willekeurig neergelaten in het landschap. Ze vormen een rij. Er moet een lijn geweest zijn hier, misschien. Het gras laat hen niet met rust. Ze dragen tekens, zoals: 1940. Waarom eigenlijk? Maar die stilte. Zou dit ook een schuldig landschap zijn, zoals Armando dat ooit zei? Je leest iets in je boek over de onverschilligheid van de natuur. En je kijkt nog eens. Zo is het niet, denk je. Het landschap weet alles nog. Ook een veld kan een illusie zijn.

Je bent aan de terugkant van de grens. De trein lijkt iets te verlangen.

En voor je de tunnel in gaat, zie je daar links de grote weg. De vrachtwagens staan stil, of toch bijna. Ze lijken zo verdwaald.

Diep onder de grond. De trein staat even stil. Mensen krioelen op het perron. Mooie mensen. Misschien gaan ze naar huis. Misschien willen ze nog dolen. Mensen schuifelen door de middengang. De hele wereld gaat hier voorbij.

Bijna weer daar waar je thuis zou kunnen zijn. Een laatste station. Er staat een witte paal, met een nummer. Als je die zou tekenen, als ontwerp, zouden alle lijnen rechter dan recht zijn. De plek waar het nummer zou komen zou exact uitgemeten zijn. Het nummer zelf zou bestaan uit feilloze cijfers, perfect zwart op perfect wit. De paal die daar staat, is niet de paal die gedroomd was. De steentjes in het beton maken de randen, de lijnen, bijna rafelig. Het nummer staat een beetje scheef. De zwarte cijfers zijn niet helemaal binnen de lijntjes gekleurd. Het gras kietelt onderaan. De tijd heeft al beslag genomen van de paal. Dat de gedroomde paal afwezig is, het kan je alleen maar troosten.

Geen opmerkingen: