21 juli 2007

Overgang

De rand van de vakantie is altijd een beetje verwarrend. Je verlangt ernaar, en op een bepaald moment ben je daar. Al weet je dat het niet zo is, dat het trager is. Het is wachten, en dat begint wel.

Het kleine kind ligt te slapen in mijn armen. Haar twee armpjes omhoog. Als in volle overgave. Mijn hand op haar buik. Tot de mijne haar beweging volgt. Het ritme van de adem. Die door twee lijkt te gaan. En weer terugkomt. Als een stukje van de zee.

Weer thuis, en overvallen door mezelf. Hoe kun je zo moe zijn. Het huis lijkt verwaarloosd. Er is te veel, te veel dat me afhoudt van waar ik zou willen zijn. Ik zou weg moeten kunnen gaan in hier zijn. Niet hier zijn in het weggaan. Maar daarvoor zou er zoveel. Wat ik zoek is uiteindelijk alleen hier te vinden.

Toch nog even naar buiten. Tussen de mensen. Er zijn er veel. Het trekt me niet aan. Vooral het slenteren niet. Het zou een oefening kunnen zijn. Ik kijk naar de zangeres op het plein. Misschien hoopte ik dat het anders zou zijn dan de vorige keer toen ik haar zag. Maar het is niet zo. Mooie stem, mooie vrouw, mooie liedjes, en toch. Toch vraag ik me de hele tijd af waarom ze daar wil zijn. Ik hoor dezelfde woorden en beelden, en ik weet nog steeds niet waar het eigenlijk over gaat, wat er aan dit alles ‘nodig’ is. Er is iets dat niet klopt. Ik kijk rond naar de mensen. Het is mooi te zien hoe mensen zich klaar gemaakt hebben om weg te gaan. Zou ik het moeten leren? Het weggaan. Ik loop terug met een omweg. Even langs het huis waar ik ooit woonde. Het was deze maand toen we uit dat huis vertrokken naar het huis waar ik nu woon. Het was deze maand toen zij later uit het huis vertrok. Door de stad weer op weg. Bij dit moment hoort de smaak van mokka-ijs.

’s Nachts hoor ik de mensen op de straat. Ze zitten op de bank en vertellen verhalen. De nacht als een veilige plek om te zijn. Als een halte onderweg.

Kleine dingen. Zoals proberen de kranten ’s morgens trager te lezen.

Jezelf overtuigen om enkele dingen te beginnen van wat te doen is. Weten dat je je lichaam zult tegenkomen. Weten dat je zult zien hoeveel meer er te doen is zodra je begint te doen wat zou moeten gebeuren. Even willen dat je weg zou kunnen gaan. Dat het van je af zou kunnen glijden. Dat alles wat overtollig is ineens zou verdwijnen. Dat alles wat daarop wacht hersteld of schoongemaakt zou zijn. En wat je voor dat alles nodig zou hebben. Je kijkt naar je handen. En begint toch maar. Telkens even. Tot er weer tijd is om te wachten.

Anderen zijn of gaan weg nu. Het kan verwarren, en dat doet het ook. Ook als je ze niet ziet, zijn ze anders weg dan wanneer ze in buurt zijn. De verhalen die je elke dag vertelt in je hoofd aan die of die, nu moeten ze verder vliegen. En het lijkt alsof het minder te vertrouwen is dat de wind zijn werk wel zal doen.

De tuin lijkt zo trouw. Bijna onvoorwaardelijk. Ik zeg haar dat ik me een beetje schuldig voel omdat ik niet meer gedaan heb. Er zijn takken te snoeien. De haag mag een beetje korter. Net als het gras. Tegen mezelf zeg ik dat het daarvoor te nat was de voorbije dagen. Ze kijkt me recht in de ogen, en zegt dat het allemaal goed is. Ze heeft gemerkt hoe ik de lege plekken al terug gevuld heb. Die struik die daar bijna als een bewaker in die hoek van het gras stond, en gestorven was. Bezweken aan de droogte in het voorjaar. En hoe dat in mijn buik bleef hangen. Ik heb een nieuwe gehaald, klein nog, maar op dezelfde plaats. En ze zegt dat het allemaal goed is. De kleuren wachten op mij.

Ik moest weer even denken aan de grote lange tafel die in mijn droomhuis zou staan. En hoe het licht zou vallen. En wie er aan de tafel zou zitten, op een dag als deze. En de geuren van de wijn en wat nog bij de zomer hoort. En trage verhalen die niet weggaan. Je zou ze alleen moeten aanraken. En als je zou zwijgen, zouden ze er ook nog zijn.

Geen opmerkingen: