04 juli 2007

Sweet Carolina


De trein vertrekt in het station. Het is een beginstation. Je kunt instappen, en de eerste zijn. En alleen maar kijken. Je kunt de kranten al uitspreiden, en kiezen wat je zult lezen.

De blinde jongen stapt de trein op. Hij loopt achter het mooie meisje aan. Ze gaan naar de volgende wagon. Hij zou zijn hand op haar schouder moeten houden, maar wil liever iets doen in haar hals. Ze zegt dat hij dat niet mag doen. Maar hij zegt dat hij dat zo graag doet.

Het perronstaan is een bijzondere bezigheid. Als de trein het volgende station binnenrijdt, is dat traag genoeg om iedereen te zien die staat te wachten. Hoe ze daar staan. Sommigen een beetje onrustig. Sommigen wegdromend, of alleen maar heel moe. Ik bekijk ze allemaal. En kies wie er zeker tegenover mij mag komen zitten.

Iedereen heeft iets als een zwaartepunt in zich. De mensen staan, en ze bewegen. En je zou ergens een punt kunnen tekenen op hun lijf. Het punt kan ook verschuiven. Bij het begin van het gesprek, in het domein van het nog niet kennen of het nog niet voor elkaar geopend zijn, kan het hoog liggen. Bijna aan de schouders. Later kan het zakken, ergens naar de buik.

Ik lees een verhaal over Estland. Over het bewuste en onbewuste gewicht van een geschiedenis. En wat het doet met mannen en vrouwen. In die taal bestaat het verschil niet tussen mannelijk en vrouwelijk. En het lijkt alsof ze ook de woorden, en gebaren in hun hoofd missen om traag en zoekend met het verschil en met zichzelf om te gaan. Er wordt vooral ‘gevochten’.

Als je moe bent, komen beelden uit wat misschien wel een onderbewuste is, gemakkelijker naar boven. Ze cirkelen door je geest. Alsof ze niet meer ingetoomd zijn. Ze mengen zich met beelden van films die je dagen geleden zag.

Enkele dagen geleden spraken we over de eerste woorden die je leert. Iemand vertelde dat op school het eerste woord dat door haar zoontje geleerd werd het woord ‘ik’ bleek te zijn. Bij ons was het anders. Het eerste woord was ‘aap’. Er hingen bordjes boven het grote groene bord. Elke dag werd er met een lange stok eentje omgedraaid. Een tekening, met een woord. Aap, vuur, peen, lies, rik, jet, … Er kwam ook nog ergens jak in. En ook toom. Misschien vroeg ik me toen al af of die woorden mijn weg in het leven zouden gaan bepalen. Het zal wel een verbeelde herinnering zijn, maar ik denk dat ik me toen afvroeg wat ik met ‘peen’ en ‘jak’ en ‘toom’ aan moest.

De trein rijdt iets trager dan anders. Alsof die zegt: kijk vooral goed rond, er is veel te zien. Op het perron zie ik iemand staan die ik eerder zag. Ooit stapte ze ook hier op, en kwam recht tegenover mij zitten. Op ademafstand. Ik vroeg me af of ze dat ooit nog eens zou doen. Ze neemt nu een andere bank, en begint te lezen. Zoals altijd wil ik weten welk boek het is. Het zou leuk zijn om er gewoon naast te kunnen gaan zitten, en mee te lezen. Net voor de trein aankomt daar waar ik moet zijn, wacht ik in de gang. Ze zit er nog. En ik lees enkele regels mee. Wie is er nu medeplichtig?

Je komt elke dag hetzelfde huis binnen. Na een dag weg. Soms lijkt het huis anders geworden. En soms ben je zelf anders. De ene dag lijk je groter dan de andere. De ene dag lijk je alleener als je binnenkomt dan de andere.

De hele tijd onderweg cirkelde dat liedje door mijn hoofd. Oh my sweet Carolina / What compels me to go / Oh my sweet disposition / May you one day carry me home / May you one day carry me home. Onlangs kon ik eindelijk de plaat te pakken krijgen waar dat nummer op staat. De zanger krijgt op die plaat het gezelschap van de mooie stem van een indrukwekkende mevrouw die altijd tegenover mij op de trein mag komen zitten. En die trein mag dan heel traag rijden, of heel ver, of heel lang door een hemelse panne getroffen worden. Maar hij kan het ook alleen heel mooi zingen.

Geen opmerkingen: