17 november 2007

De sporen


Wachten aan het eind van het perron. Waar nog niemand is. Alleen dit niemandsland. Het werk is klaar. Snel na het afronden weggeglipt. Is het onheus om na het einde van waar je voor gekomen bent snel weg te gaan? Liever een eeuwigheid van enkele minuten alleen op deze plek die balanceert tussen wachten en blijven dan de gesprekken die je verondersteld wordt te voeren. Een andere dag graag, maar niet vandaag. Vertel het niet verder.

Het is een andere stad waaruit ik wil vertrekken. Ze ligt achter mijn rug, hier op dit perron. De hele week lijkt zich daar te bevinden. Ik was er al die dagen preventief niet aan begonnen om te verlangen naar niets. Het is een vorm van zelfbescherming als een andere. Het vermijden van het verlangen naar tranen hoort daar ook thuis. Misschien is het niet meer dan wachten.

De lucht heeft op mij gewacht. Ze is alleen voor mij, hier en nu. Ze heeft urenlang al haar kleuren gemodelleerd met trage vingers. Ze heeft haar adem ingehouden. Ze heeft geoefend op haar eigen glooiing. Om gezien te worden. Hier en nu. En ook al zal de trein spoedig komen, niemand anders mag hier nu zijn. Dat is ons geheim. Zo is het ooit geschreven, in de wind.

En één enkel moment ontsnapt het wachten. En is er het verlangen naar verdwijnen. Handen die elk spoor van opgespaarde pijn en onrust uit dit lichaam zouden leiden. Met geduld en troost. Tot er alleen verdwijnen zou zijn. Al zou het een eeuwigheid duren, het geeft niet. Helemaal leeg gemaakt, om eindelijk vol te zijn. Misschien zouden er zelfs geen woorden meer zijn. Alleen de lucht.

Maar het is nog te vroeg. De dingen die moeten voor deze week, zijn nog niet voorbij. Er is ook morgen nog. Toegeven mag nu nog niet. Het zachte instorten wordt opgespaard. Vreemd hoe je de tijd kunt opleggen. Of vreemd hoe het lijkt alsof je de tijd kunt opleggen.

Er waren veel gezichten vandaag. Het leek alsof ik ze beter zag. Er was een gelaat dat ik zo lang niet meer zag. De herkenning van op afstand was aarzelend, alsof het niet waar kon zijn. De herkenning van dichtbij was de aarzeling al lang gepasseerd. Kun je te blij zijn bij het herkennen? En kun je dat te goed laten merken? Ik denk het niet. Je krijgt altijd maar één kans om vandaag te zijn.

Soms zou je urenlang willen kunnen zitten zonder dat je iets voelt. Geen verzamelde zwaartekracht, geen herinnerde vermeden rust. Alleen maar iets zijn. Of lezen. Of schrijven. Alleen maar dat. Urenlang. Er zou alleen af en toe iemand in je nek komen blazen om te zien of je er nog bent. Bijna ontstegen. Alleen het zijn zou je hier houden. Het lichaam verhindert het. En zo was het ook bedoeld.

Hoe komt het dat zoveel mensen de voorbije week hetzelfde tegen me zeiden. Waar kwamen ze vandaan? Wanneer hadden ze dat afgesproken? En waarom wist ik dat ze allemaal hetzelfde zouden zeggen?

De trein is aangekomen. Leegte is ons niet gegund. Alleen veel leven. Jong leven met veel kleuren en veel lawaai. Je kunt er alleen voor kiezen om aanwezig te zijn in de volheid. Zelfs niet denken aan de leegte waarnaar je zou kunnen verlangen. En dan is het opeens niet meer erg. Ze zijn mooi en roekeloos in het nu. Gulzig alsof er alleen vandaag is. Ze hebben gelijk, wat dat vandaag betreft. Een mens kan lawaai maken, en een mens kan stil zijn, alsof er alleen vandaag is. De handen zouden stil moeten zijn.

De stad verdwijnt achter mij. Een andere stad verschijnt voor mij. In haar aankondiging. In haar op zich laten wachten. Maar nu even nog niet. Nu is er alleen de bijna donkerte. Wat overdag lelijk is, laadt een vorm van verzoening op zich. Het wordt zacht. Ook dit landschap wil iets zeggen, door te zwijgen.

Waar gaan al die mensen naartoe? En zouden zij zich dat ook van anderen afvragen? De woorden komen terug. Hoe ik stond te wachten in de rij, eerder vandaag. En hoe die man zei: “Van hier af moet ik staan.” En er kwam een gesprek, over hoe het was in dat lied. “Van hier af moet je gaan.” En iets over loslaten. Een gesprek over hoe je woorden onthoudt. En waarom en wanneer ze terugkeren. Over oude liederen. En over waarom het zo moet zijn. Woorden in een lied, in een gedicht, in een roman. Terwijl je ze leest vraag je je wel eens af waar ze naartoe gaan. Het is zo’n zonde dat ze door je vingers sijpelen. Maar het is niet zo. Ze komen terug. Wanneer en waar het moet. Ze hebben gewacht. Ze hebben geduld.

Uitstappen met een zwarte lucht. Er is alleen de maan. De maan fluistert iets in mijn oor. Zou ik het geloven? Zouden die woorden waar zijn? Als dat zo is, dan is er iets veranderd aan mij vandaag. Het is tijd om bijna thuis te zijn.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

"Terwijl je ze leest vraag je je wel eens af waar ze naartoe gaan. "

.

Dag Jan,

Misschien vermoed je het al wel, ze waaieren een stukje tot hier.
.
Maar wees gerust, ik zorg er goed voor.
Jouw woorden, zijn jouw woorden niet. (KG.)
.
Als lezer zijn ze nu van mij.
Zonder dat ik ze wil bezitten.
.
Neen, integendeel, daar waar ik kan, verwijs ik naar je Blog.
Om je woorden te delen. Zo vermenigvuldigen ze zich.
.

Vergeet niet te schrijven, Jan.

.