03 november 2007

Scharnier


De mensen die op je weg komen. Toevallig. Ze lijken een verhaal te bewonen. Of is het omgekeerd. Misschien is er een verhaal rondom jou geweven, en moet je enkel voelen.

Er waren veel mensen in mijn dromen de voorbije dagen. Het leek wel druk ’s nachts. Mensen die ik al lang niet meer gezien had. Mensen die ik helemaal niet kende. Het leek soms meer op een gecomprimeerde weekendfilm dan op een leeg landschap. Misschien heb je door hard en geconcentreerd werken overdag te weinig tijd voor dagdromen. Waardoor je droomquotum zowat volledig moet gerealiseerd worden tijdens de nacht. Misschien is het toch beter ook overdag wat meer te dromen, dan is de droomprestatiedruk ’s nachts wat minder.

Er wordt gebeld. Grrr, net nadat ik me lekker in de zetel had geïnstalleerd. Dekentjesgewijs. Er staan twee nette jongens voor de deur. Netjes gekapt, netjes in het pak, netjes Nederlands geleerd. Het zijn Amerikanen. “Wij zijn de gezanten van Jezus Christus.” Ik moet even moeite doen om niet in de lach te schieten. Even heb ik nog zin om een grapje te proberen: “Aha, jullie zijn van de Mormonen, zijn jullie niet vooral actief in de wielersport?” Maar ik denk dat ze de grap niet door zullen hebben. Ze lijken me rustig en onwankelbaar overtuigd van hun missie. Ik maak hen duidelijk dat er bij mij geen ziel te veroveren is. Als er nu ook vrouwelijke mormonen waren (zijn dat dan mormonettes?) dan zou ik nog kunnen zeggen dat er over mijn hart kan gepraat worden. Maar ook die grap zouden ze waarschijnlijk niet snappen. Ze vragen me heel ernstig of ik weet heb van andere mensen in de straat die misschien zitten te wachten op het woord van de Heer. Ik doe of ik oprecht even nadenk, en zeg dan toch maar dat ik jammer genoeg niemand in dat geval ken. Ze vertrekken weer, en ik trek me weer terug in mijn zetel. Klaar om naar de nieuwe aflevering van de L-Word te kijken. Ik denk nog even dat dat wel niet mormonaal verantwoord zal zijn. Het voelt goed een heiden te zijn, zo onder een dekentje.

In een vakantieperiode is er altijd veel meer plaats op de trein ’s morgens. Het blijft een boeiend moment om te zien hoe de mensen zich verdelen over de ruimte. Hoeveel plaats heb je nodig als je zelf mag kiezen. Hoe dicht wil je bij wie gaan zitten. En wie wil dicht of dichter bij jou komen zitten. Je probeert jezelf te oefenen qua vertrouwenwekkende uitstraling.

Op de radio hoorde ik een mooi verhaal over een fotograaf die lymfeklierkanker kreeg, en gedurende zijn ziekte foto’s maakte over wat hem overkwam. Net een nieuwe relatie, met een jonge vrouw, en dan ziek worden. Ik hoorde hem vertellen, en het was alsof ik de foto’s voor me zag. Dat boek ga ik zoeken, dacht ik. Hij vertelde verder. Normaal werkt hij vooral als reclamefotograaf, met scherpe goed gecomponeerde foto’s. En voor dit boek waren de foto’s soms onscherp. Omdat hij zo de dingen zag door zijn ogen, soms betraand.

Het is een winkel waar ik eigenlijk niet graag kom. Maar soms kom ik er. Ik kijk altijd wie er aan de kassa’s zit. Er is een vrouw bij wie ik graag ga aanschuiven. De anderen lijken daar steeds flitsend, of gewoon ongeïnteresseerd, hun tijd te verdoen. Maar nooit is er iets van een vleugje drama te bespeuren. Het is gewoon een plek waar verrichtingen worden verricht. En dat van uur x tot uur y. Maar met haar is het anders. Er lijkt altijd een lichte melancholie over haar ogen te hangen. Af en toe lijkt ze de dingen die ik voor haar neus leg even wat langer te bekijken. Alsof ze wacht op een verhaal. Als een soort oversteekpunt. Weg van die ongelukkige liefde die achter haar ogen zou kunnen huizen. Ik vraag me af welk verhaal ze zou beginnen te vertellen bij een kop koffie. Gelukkig zal ik het nooit te weten komen.

Een andere winkel. Ik had nog even geaarzeld voor ik binnen ging, maar besef al snel dat het in orde is. Misschien is het het woord ijzerwaren dat me nog altijd een beetje afschrikt. Ik denk dat ik te dom zal zijn voor ingenieuze vragen die mij zonder twijfel zullen gesteld worden als ik zal proberen te beschrijven wat ik zoek. En toch. Al die dingen die hier in de rekken liggen of staan. Bij al die dingen is een verhaal te bedenken. Van de dingen die ermee zouden kunnen gemaakt worden. Van een wereld die ineens veel hechter aan elkaar zou hangen als al die schroeven en hengsels maar zouden gebruikt zijn. Of de overrompelende schoonheid van een mooi gevormde hamer of blokschaaf. Je kijkt ernaar, en het lijkt ineens alsof je al die dingen zou kunnen gebruiken. Maar ik zoek dus een scharnier. Voor de oude keukendeur in mijn huis. Onderaan de deur heeft het scharnier het opgegeven. Gewoon van ouderdom de geest gegeven. Geen zin meer om de deur te dragen. Ik heb het eerst nog enkele dagen geprobeerd. Gewoon negeren. Doen of het niet zo is. Alsof het dan gewoon zou overgaan. Wat dus niet het geval is. Tijd voor dapperheid met andere woorden. Ik vertel aan de man in de winkel over het scharnier dat ik zoek. Hij stelt een ingewikkelde vraag. Die ik blijkbaar toch voldoende helder beantwoord. Want hij gaat naar een kast, en haalt daar de gevraagde scharnieren uit. Zo mooi, twee scharnieren die daar gewoon naakt op de toonbank liggen, zonder zo’n gruwelijke plastic verpakking. Die man houdt van zijn vak, denk ik. Dat zie je aan zijn ogen. Je zou kunnen vragen of dit of dat wel de goede keuze is voor het probleem waarmee je zit. En hij zou rustig antwoorden. Thuis in alle rituelen van dit mannendomein. (Aan de andere kant van de winkel staan de kookpotten, en daar is het natuurlijk ook fijn vertoeven.) Ik steek de scharnieren in mijn jaszak (“nee hoor, ik hoef geen plastic zakje”) en ga buiten. Ik besef wat ik al de hele tijd dacht. Hoe mooi het zou zijn om nu samen met mijn grootvader en mijn vader, wij met ons drietjes, die deur te kunnen repareren. Misschien heb ik daarom zo lang gewacht?

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Ik heb geen groene vingers.
Maar wel twee linkerhanden.

Ook mijn keukendeur wacht.
Ze is geduldig.
Ik mijd ze. Ze is links.

Ik bekijk ze slinks.
Soms als ik niet anders kan.

"Alsof ze wacht op een verhaal. Als een soort oversteekpunt."

Ach, de scharnier van mijn leven
ben ik al gepasseerd vrees ik.

Ik bel niet aan.
Blijf onder je deken.
En droom ...

Maar dit is geen bevel.
Hoewel het klinkt als een imperatief.

Het is een verzoek.


Uvi