30 oktober 2007

Grijs

Soms kun je dagenlang zo opgeslorpt worden door iets dat moet gebeuren, voor het werk, of iets anders, dat je de ruimte daarbuiten niet meer ziet. Je kunt alleen vermoeden wat er is, maar weet dat je er niet kunt komen. De dingen die je nodig hebt, om gewoon het gevoel te hebben dat je in jezelf woont, blijven onbereikbaar. Voor mij zijn het dan de woorden die ik heftig kan missen. De woorden die ik zelf kan modelleren. Traag betasten tot ze het juiste reliëf hebben. Soms moet je in een andere omgeving niets anders doen dan woorden verwerken. Je ziet ze dan enkel passeren. In hoopjes. Alsof je in de gang onder de sporen blijft stilstaan. Net op het moment dat er drie treinen aangekomen zijn. Allemaal mensen die je in een lange stroom, gehaast en afwezig, voorbij gaan. Ingesteld op niet kijken en niet bekeken worden. Ze lijken anoniem te worden. En je zou willen dat ze zouden stoppen. En dat je zou kunnen kijken. Een voor een. Naar de lijnen van neus, ogen en lippen. Naar de evenwichten die al dan niet verstoord zijn terug te vinden in lichamen in alle maten. Je zou er langzaam omheen kunnen bewegen. En bij iedereen een verhaal verzinnen. En daarna zou je met een gerust hart naar huis kunnen gaan.
Misschien is de noodzaak van woorden moeilijk uit te leggen. Te veel niet-aanraakbare woorden kunnen je lichaam stram maken. Ze duwen op je voorhoofd, en maken je onderarm hard. Je ziet ze in je gesloten ogen, in een slapeloze nacht. Maar andere woorden, als ze traag genoeg en kwetsbaar jouw ruimte binnen wandelen, kunnen je huid zacht maken. Ze dalen langs je achterhoofd en je rug af en verspreiden zich als een aangename warmte rondom jou. Je voelt je veilig, en weer verbonden. Het is mooi thuiskomen.

Ik las over jongeren en over ouderen. Over de wereld van jongeren. Over hun vrienden. Over hoe ze naar hun ouders kijken. Over hoe het leven soms te zwaar wordt. Tussen de regels door klonk iets van een harde wereld. Waar veel welvaart is, maar weinig warmte. Tenzij ze die zelf maken, met hun vrienden. Een muur om tegenaan te beuken, in varianten van het te bevechten ouderlijk gezag, is er niet meer. Misschien was zo’n conflict wel gemakkelijker geweest dan te veel leven in een lege overvloed, waar er minder te bevechten is, en meer te verliezen. Alles is er al. En je weet dat het niet zal blijven duren.

Soms zou je niets willen weten, en gewoon kunnen kijken. Soms wil je niet denken aan de wereld die de hunne zal zijn. Soms is het zo moeilijk de zwaarte van de veranderende tijd niet te voelen. Je zou iets willen kunnen doen dat lijkt op het sneeuwvrij maken van het pad, met je blote handen. Je zou dan kunnen zeggen: ga maar, hier kun je erdoor, en zo kom je weer thuis. En je zou toekijken. Je zou het zo graag willen.

Ik las over ouderen. Of alleszins over hoe nog-niet-ouderen denken over ouder worden. Alle cijfers op een rijtje. Wat zou ik zelf geantwoord hebben op de vragen van het onderzoek? Ze blijken meer in de categorie van moeilijke onderwerpen te zitten dan ik aan mezelf wil toegeven. Hoe zie ik mezelf in de laatste fase van mijn leven, gesteld dat ik oud zou worden?

De mensen in het onderzoek schatten hun ouderdom positief in. Ze denken dat ze oud zullen worden, zelfs iets ouder dan de gemiddelde levensverwachting. Ik begin te rekenen. Het leven dat me nog rest, zal waarschijnlijk korter zijn dan het leven dat al geweest is. Vroeger had ik soms de indruk dat wanneer je in een dik boek leest het dikke gedeelte dat dunner wordt, ineens veel sneller dunner wordt zodra je over het midden van het boek bent. Hoe dat juist kwam, begreep ik nooit zo goed. Misschien nu wel.

Wat je nog moet doen, in dat dunner wordende deel van het boek. Het verlangen is heel simpel. Een plek vinden waar je kunt blijven. Waar het warm genoeg is, en waar de muren dik genoeg zijn als dat nodig is. Waar je kunt bewegen tussen herkenningspunten van een leven dat je zou kunnen navertellen, als in een rondleiding. Waar de woorden je niet in de steek laten en waar de verhalen zich graag neerleggen en je omgeven. En waar het op een of andere manier zo is afgesproken dat je niet alleen zult sterven. Dat zou mooi zijn.

Je spiegelbeeld wordt anders. Ineens was ik in de spiegel het jongetje kwijt, en zag ik voor het eerst, en alleen, een man. Met grijs haar. Onrustig was de nacht. In de ochtend zag ik troostende lijnen in hetzelfde gezicht. Het was goed zo.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Als een trein
spoor ik door je woorden.
Te vlug.
Mijn reizen moeten trager.

Want mensen zijn al te gehaast.
Wat als onze woorden
dat nu ook nog worden?

Misschien, tja, misschien ...
zullen ook zij dan
ons verlaten ... in de steek laten.

En zich begraven
in afgeleefde chrysanten

Uvi