17 oktober 2007

Desem


Over kwaad worden, en hoe het me verbaast dat dat steeds weer gebeurt. Het blijft me kregelig maken, de neiging om cultuur steeds als ‘nuttig’ te willen zien, de obsessie om cultuurbeleid te willen inschakelen in een algemeen beleid om een stad of land te willen promoten. Doe daar nog eens de onstilbare drang bij die politici voelen om steeds meer in marketingtermen over politiek na te denken, en het wordt nog erger. Politici voelen zich dan vaak een beetje belangrijker dan ze zijn, door zich te meten aan de normen van bedrijfsleiders. Het maakt het soms een beetje zielig, en het leidt wat mij betreft tot veel ergernis. De manier waarop lokale beleidsmakers gaan praten over hun stad als een ‘product’ is beangstigend. Een stad is geen product, en mag het ook nooit worden. En kunst en cultuur zijn niet zomaar middelen om een economisch doel te bereiken, ze mogen er eenvoudig gezegd ook gewoon voor zichzelf zijn.

Bij het lezen van de algemene cultuurbeleidsnota van mijn stad merk ik hoe dit soort onzin op iets te veel plaatsen uit de tekst wasemt. Dat is vooral jammer, omdat er ook heel veel goede voorstellen en ideeën inzitten. Maar dat algemeen kader benauwt, en is zorgwekkend. Het zegt iets over de neiging om cultuur te willen instrumentaliseren. Het wordt, in hetzelfde marketingjargon, een ‘tool’ voor het politieke doel.

Geen plan, of er zit tegenwoordig een SWOT-analyse in. Hier is het niet anders. En ik lees: “De directie cultuur en de dienst toerisme zullen gezamenlijke doelstellingen formuleren op het vlak van ‘Unique Selling Propositions’.” Koude rillingen krijgt een mens ervan. Toerisme is een andere discipline dan cultuur. Wie toerisme promoot, probeert inderdaad een product te verkopen. De toerist gaat even een stad ‘doen’. Zoals in: “Dit jaar hebben we Lissabon gedaan. Heel mooi, maar na drie dagen heb je het wel gezien.” Toeristisch handelen verloopt volgens bepaalde codes, die steunen op een vorm van voorspelbaarheid en standaardisering. De toerist wil niet leren kennen, maar moet kunnen nemen. Echt leren kennen zou kunnen leiden tot onvoorspelbaarheid of onkenbaarheid, tot twijfel, en zo ook tot zelfbevraging. Dat moet daarom vermeden worden. De toerist leeft als mens ook bij gratie van het idee dat hij of zij beter is dan andere meer ‘vulgaire’ toeristen. Zoals in: “We hebben daar in het Spaanse binnenland een plekje gevonden waar het toerisme nog niet gekomen is, en daar gaan we nu elk jaar naartoe. Ik zal niet vertellen waar het is, want anders komt iedereen.” Cultuur heeft een eigen logica, en is meer een manier van kijken naar de werkelijkheid, en zo naar jezelf. Ruimte maken voor cultuur doe je dus ook in grote mate om plaats te maken voor wat net anders is of kan zijn dan de allesoverheersende consumptielogica.

Cultuur zegt vaak iets over een bepaalde plaats, en tegelijk ontstijgt het die ook. Bob Dylan is niet los te zien van het Amerika waarin hij opgroeide, van de verhalen en liedjes die er circuleerden, en van het moment in de geschiedenis waarop hij in het leven geworpen is. Tegelijk ontstijgt hij al die dingen, en kan mensen aanspreken die aan de andere kant van de wereld wonen. Er is dus een spanning tussen het hier en het daar. Maar dat is zijn verdienste, niet de verdienste van Amerika. Dat zegt iets over de kunst die hij maakt, niet over het land waar hij vandaan komt.

Vanuit een ‘economisch denken’ gaan mensen die dingen net omdraaien. In de beleidsnota lees ik: “Via het Leuvense cultuurbeleid willen we het ‘Leuvengevoel’ accentueren. Dit ‘Leuvengevoel’ is de idee dat de Leuvenaar zijn/haar stad ziet als een gezellige ontmoetingsplaats waar iedereen iedereen kent, maar het ligt ook in de spanning tussen dynamisch en behoudsgezind (…)” Verder in de tekst wordt het nog duidelijker: “We leggen daarom de nadruk op het belang van een stadscultuur. Cultuur is de desem van een stadsbeleid, is de basis van een stedelijk beleid, is een bindmiddel. Via cultuur brengen we de wereld binnen in onze stad en brengen we onze stad naar de wereld. Een internationale ambitie binnen een lokaal cultureel beleid is dus mogelijk. Het is dan ook de bedoeling om Leuven te profileren op de geformuleerde sterktes.” Zucht!

Zo moet het dus net niet, denk ik dan. En terwijl ik verder lees, besef ik wat er ontbreekt. In een nota over het bevorderen van cultuur zou er eigenlijk toch minstens een beetje over ‘schoonheid’ moeten gesproken worden. Niet over ‘nuttigheid’, niet over ‘dienstbaarheid’, en niet alleen over ‘gemeenschapsvorming’. Als er met overheidsgeld culturele momenten worden georganiseerd, dan is dat hopelijk toch ook omdat die ‘mooi’ zijn, en alleen al daardoor onmisbaar.

We gaan toch geen avond met poëzie organiseren omdat er dan meer Japanners naar de stad zouden komen? We gaan toch geen concert met cantates van Bach organiseren omdat dat zo zou bijdragen aan de gemeenschapsvorming? Ik zei bijna: God beware mij, wat in het geval van Bach misschien wel van toepassing zou zijn.

Een cantate van Bach is niet ‘nuttig’. De onvoorstelbaar mooie, verwarrende, verstorende en tegelijk troostende en verzoenende muziek is er voor zichzelf. Ze is zo mooi dat ze het verdient om nog eeuwen uitgevoerd te worden. En ze verdient die uitvoering omdat er zo nog eeuwen mensen de kans kunnen krijgen om ze te mogen ervaren. In een wereld die steeds meer wordt gedirigeerd door de consumeerbaarheid van alles, is zuivere, weerloze schoonheid een daad van permanent verzet. Een plek maken voor schoonheid, voor een andere werkelijkheid, en de kans geven om dat te mogen ervaren, meer moet dat echt niet zijn. Dat is al heel erg veel, en dat mag vooral nooit dienstbaar gemaakt worden.

Geen opmerkingen: