10 oktober 2007

Poëzie zonder

In de krant lees ik een interview met een jonge schrijfster. Ze heeft het onder meer over haar eerste dichtbundel. Ze heeft een fascinerende verklaring voor de reden waarom ze over appels schrijft. “Ik vind appel een mooi woord, ja. Veel mooier dan liefde, dood, of eenzaamheid. Dat noem ik arrogante, luie woorden. Op hun dooie gemak komen ze even alles betekenen wat er in dit bestaan te betekenen valt. Je weet als lezer meteen wat je erbij verondersteld wordt te voelen. Woorden zoals ‘tulp’ of ‘tak’ zijn niet lui. Die lenen zich tot naaktere, suggestievere poëzie.”

Deze zinnen blijven in mijn hoofd bewegen. Ik begrijp iets van wat ze bedoelt. Als je de woorden zou kunnen vastnemen – wat je volgens mij inderdaad kunt – dan zou je voelen hoe ze verschillend zijn. Een gedicht maken zou dan bijna iets kunnen zijn als uit een grote bak woorden nemen, die even op je hand heen en weer laten gaan, om dan te beslissen welk woord het zal worden. Er zijn woorden die compact aanvoelen, misschien wel als een stuk steen. En er zijn woorden die kunnen aanvoelen als een wolk of als doorsijpelend water. Het zouden je handen zijn die beslissen over welke woorden er over blijven. En dan zou je ze netjes naast elkaar zetten, en er zou iets anders gekomen zijn. Uit het niets, maar alsof het er altijd geweest was, of had moeten zijn.

Of een gedicht ergens over moet gaan? Ik denk het eigenlijk niet. Het idee dat er daar een werkelijkheid zou zijn die hier in een tekst zou worden weergegeven is op zijn minst niet erg aantrekkelijk. Een gedicht is een werkelijkheid op zichzelf, die misschien daardoor iets kan zeggen over een andere werkelijkheid. Het zijn de woorden die elkaar zoeken, en misschien moeten wachten tot ze ook in elkaar passen. Alleen hun eigen vormen bepalen dat. Het is een vrij kale, zeg maar naakte oefening. En die kun je beter doen met woorden als tak, of gras of tafel, die ook worden vermeld in het interview. Gras is een ander soort ‘lichaam’ dan eenzaamheid. Eenzaamheid zou misschien de rook kunnen zijn waartussen de lichamen bewegen. De lichamen die met elkaar dingen moeten doen, een ritme vinden, elkaar in evenwicht houden of wegduwen, dicht bij elkaar komen zonder ooit in elkaar te vervloeien. En als ze dat goed doen, op een manier die alleen daar, en door hen had kunnen gebeuren, dan ga je misschien iets zien dat je iets zegt over liefde of dood. Je had dat nooit kunnen zien als die woorden over zichzelf zouden hebben gepraat, alsof ze zichzelf moesten beschrijven voor een proces-verbaal. Een woord als liefde is voor een gedicht een erg moeilijk woord.

Er is iets vergelijkbaars met liedjes. Kleine verhaaltjes kunnen het zijn. Ze moeten niet te veel vertellen ‘over’ iets, ze moeten iets zijn, iets in zichzelf. Ik dacht er nog aan eerder deze week. In Brussel zag ik de schitterende Richard Thompson aan het werk. Tijdens zijn concerten is het nummer 1952 Vincent Black Lightning meestal een vaste waarde. Het is het verhaal van een tragische liefde. James Adie en Red Molly worden met elkaar verbonden. Wat hen tot elkaar brengt, is een heel bijzondere motor. Een motor met een ziel. James leeft gevaarlijk, aan de verkeerde kant van de wet. Hij weet dat zijn leven misschien niet meer lang zal duren. Maar met haar heeft hij een soort bestemming gevonden. Zij zal de motor krijgen als hem iets overkomt. En wanneer zij hem bezoekt in het hospitaal nadat hij is neergeschoten bij een bankoverval geeft hij haar de sleutels van zijn Vincent 52. In die paar minuten kom je meer te weten over de liefde dan velen je ooit zouden kunnen uitleggen. De Vincent 52 is een plek geworden. Het is ondenkbaar geworden dat dit verhaal niet zou bestaan.

Het zijn de woorden die het doen. En nooit begrijp je helemaal hoe ze dat doen, waar ze vandaan komen en waar ze wonen. Ze leven daarbuiten, en tegelijk hebben ze je lichaam bezet. Als je zwijgt, en aan helemaal niets denkt, zijn ze misschien niet eens weg. Gewoon even uit beeld. Je weet het nooit. Het is een eindeloze, soms weerbarstige, soms troostende liefde. Ze kan je uitputten. Ze kan je soms zelfs haar eigen verlangen doen vergeten. Ze is even ongrijpbaar als de wind, en even tastbaar als het water. Onontkoombaar.

Geen opmerkingen: