20 oktober 2007

De wind

Over dingen die bewegen, soms uit zichzelf, soms niet. En de verhalen erover. Ik hoor het verhaal van iemand die na een operatie in het ziekenhuis ligt. Er blijkt nadien een complicatie te zijn, en ze wordt opnieuw geopereerd. Het wordt onverwacht heel spannend. Daarna ligt ze op de afdeling intensieve zorgen. Van die hele toestand herinnert ze zich weinig. Alleen dat er iemand tegen haar riep dat ze moest ademen. En dat ze zich afvroeg: hoe moet ik dat doen, ademen?

De voorbije dagen was ik hongerig op zoek naar verhalen. Verhalen die me zouden roeren, die bezit van me zouden nemen, om te blijven. Om iets te vergeten wat aan het gebeuren was, of nog zou komen.

Een verhaal in de krant. Over een vrouw met een windfobie. Elke dag bestudeert ze angstvallig alle weerberichten die ze kan vinden. Om te weten of er wind zou kunnen komen. Dan weet ze of ze buiten kan of niet. Hoe zou het zijn als je tegelijk een zeeverlangen hebt?

Een verhaal op de radio. Over vroegtijdige dementie. De vrouw vertelt dat ze weet in welk jaar ze geboren is, maar niet hoe oud ze is. Ze is ergens in de vijftig. Ze vertelt hoe ze vroeger goed kon kantklossen, maar nu niet meer. Ze zegt dat ze geen dieptezicht meer heeft. En ik vraag me af hoe het moet zijn om te weten en te begrijpen wat het is om geen dieptezicht te hebben. Wat zie je dan? Verdwijnen de dingen als je niet meer helemaal zeker weet wat voor wat en achter wat staat? Hoe betast je het gezicht van een geliefde als het reliëf dreigt te verglijden in de tijd? Misschien kun je alleen bij een ander zijn met je ogen dicht. Om zeker te zijn.

Ik zie ze regelmatig in de trein ’s morgen. De man, de vrouw, en hun kleine kindje. Het kind kan pas lopen. Verkennen van de ruimte, in allerlei varianten. En dan zijn er de stille momenten. Het kind ligt op de bank. Vader en moeder doen niets anders dan naar het kind kijken. Het kind doet niets anders dan naar zich laten kijken. En heel even lijkt alles zin te hebben. Ze stappen uit in een lawaaierig station. Mijn halte komt daarna.

Verhalen in de krant, over Europa. Zoals dat van een koppel dat wegvluchtte uit Oost-Duitsland. Ze probeerden de prikkeldraad over te raken, daar waar er geen muur was. Het lukte hem, zij moest achterblijven, met een zwangere buik. Hij begon al snel van de andere kant een tunnel te graven. Tot zestien uur per dag graven. Uiteindelijk lukte het, en kon zij via de tunnel weg. En daar, onder de grond, in de tunnel zag hij voor het eerst zijn kind.

De anderen zijn er ook altijd, daar, in de rest van de wereld. Soms zou je willen dat dat niet zo was. Of zou je minstens willen dat ze zouden zijn zoals jij bent, op dat moment. Soms ben je vol energie, en zou je door de stad willen dartelen. Dan zou je willen dat de anderen mee zouden doen. Spontane dansjes, om te beginnen. En soms is het niet zo. Dan heb je net drie nachten te weinig geslapen. Je voelt de vermoeidheid als een stijve mantel om je heen. Je duizelt als je je hoofd te snel draait. Je wilt traag bewegen, zonder enig geluid. En je zou willen dat de anderen dat ook doen. Voorzichtig en bijna teder. Niets vragend, niets zeggend, en daardoor met zorg bewegend. Tot je ziet dat alles gewoon doorgaat, daar, aan de andere kant van je ogen. Je trekt de deur van je huis dicht. Je bent weer waar je nu wilt zijn.

De schrijver vertelt op de televisie over een andere schrijver die net is overleden. Hij vertelt hoe die andere schrijver op die laatste foto die hij van hem zag al bijna doorzichtig was geworden. En hoe hem dat deed denken aan zijn hond, die oren heeft die doorschijnend zijn als de zon goed staat. Hij verontschuldigt zich voor zijn associatief denken. Beide schrijvers hebben een verleden in een streng christelijk milieu. Bij allebei is er een afstand gekomen tot dat geloof. De ene heeft dat verleden van zich afgeschreven, de ander heeft het naar zich toe geschreven. De ene gebruikte woorden die de ander nog steeds niet durft gebruiken. Hoewel hij al ver weg is van dat geloof, blijft hij nog altijd bang dat hij na dit leven ter verantwoording zal worden geroepen. Hij lijkt vertederd, misschien wel een beetje jaloers, door de schrijver die geen schrik had van de God van wie hij zich had losgeschreven. Hij verontschuldigt zich bij de journalist die de vragen stelt omdat hij zoveel praat.

In de boekenwinkel kijk ik naar de boeken. Dat moet zo. Minstens eenmaal per week. Ik wil ze kunnen aanraken, heel voorzichtig. Het maakt me rustig en tegelijk onrustig. Rustig bij het zien van de boeken, die daar gewoon liggen. Weten dat er zoveel verhalen zijn die daar gewoon zijn. Of de mensen daarbuiten nu snel of traag gaan, of ze lelijk zijn of niet, of ze mensen zoeken of net proberen te ontvluchten, hier aan deze kant van de deur liggen de boeken. Ze bewegen niet. En onrustig door het verlangen naar de verhalen. Ik denk de volgende weken vooruit. Denk aan de verjaardagen die komen. En aan welk boek op wie ligt te wachten. Er ligt een boek dat bedekt is door een titel die zo lelijk is dat ik het boek zou willen omdraaien. Aan de man van de boekenwinkel zeg ik dat er boeken zijn met een titel zo lelijk dat dat bij wet zou moeten verboden worden. Hij weet meteen over welk boek het gaat. Hij vermoedt dat hij van dat boek niet veel exemplaren zal verkopen.

Denken aan verhalen helpt soms een beetje.

Geen opmerkingen: