18 november 2007

De wolf

‘Het is mooi dat je me hier naartoe hebt gebracht.’
‘Ik besefte ineens dat we nog nooit samen in het bos gewandeld hebben.’
‘Dat is zo.’
‘Ik kom hier vaak. En neem altijd dezelfde weg. Nooit een ander pad, nooit een andere richting. Ik wil zien hoe het anders wordt. Het is alsof ik de bomen ken ondertussen. Maar aanraken doe ik hen nauwelijks.’
‘Het was goed om je weer te zien. Waarom heeft het zo lang geduurd? Weet jij het?’
‘Nee, ik weet het niet. Misschien dacht ik dat jij het niet wilde. Ik dacht niet dat er nog iets van mij over was gebleven in jou.’
‘Hoe kun je zoiets denken? Hoewel… Ik dacht hetzelfde over jou.’
‘Zijn we nu oud? Ik zag je uit de trein stappen en wist dat jij het was. Er is iets met de manier waarop je je hoofd beweegt. Ik kon ernaar blijven kijken. Je vroeg me ooit om te zeggen wat ik zag, waarom ik maar bleef kijken. En ik zei dat ik het niet wist, maar het was die beweging. Wat ik toen zag, en steeds opnieuw wilde zien, is er nog altijd.’
‘Wat je nu zegt, zou je toen nooit gezegd hebben. Je zweeg zo vaak, het maakte me razend. Had je maar meer gezegd.’
‘Ik kon het niet toen.’
‘Wat is er veranderd dan?’
‘Ziek worden, en weer genezen, dat was het denk ik. Het blijft door mijn hoofd spoken, elke dag weer. Verlies deze dag niet. Je hebt hem erbij gekregen.’
‘En heb je nog veel dagen verloren?’
‘Ja, te veel. Het maakt me onrustig soms. Maar op andere dagen is alles zoals het moet zijn.’
‘Vroeger probeerde ik me soms voor te stellen hoe je eruit zou zien wanneer je oud zou zijn. Je bent mooier geworden dan ik toen dacht. Ik wist dat het niet gemakkelijk zou zijn. Het was nooit jouw weg, de binnenweg. Het leven is in je gezicht gebleven. Maar je ogen zijn zachter geworden.’
‘Je maakt me verlegen, maar ik ben heel blij met wat je zegt. En ik dacht soms aan de kinderen die je zou krijgen. Ze zouden er zeker komen. Met wie maakte eigenlijk niet zoveel uit. Ze zouden bij jou horen, zo voelde ik het.’
‘Ja, dat is waar. Ze doen het goed, in het leven. Ze zijn allebei anders dan de anderen. Ik was vaak bang dat ze hun plek niet zouden vinden. Maar het is goed. Ze doen de dingen op hun manier.’
‘En heeft het je rustiger gemaakt?’
‘Die vraag is te moeilijk. Vraag het me later nog eens. Het is nog te vroeg nu. We hebben nog veel tijd.’
‘Het is goed.’
‘Vertel me eens waar je deze week aan gedacht hebt. Dat beeld had ik altijd van je. Er was altijd wel iets waarover je zat te denken. Het was eigenlijk een veilig gevoel. Te weten dat ik je alleen had moeten vragen om te zeggen wat het was. En het zou er zijn.’
‘Het klinkt zo zwaar misschien, maar ik kreeg een vraag over het wezen van de mens. Of de mens in wezen goed is. Of toch een wolf.’
‘En heb je een antwoord?’
‘Het verbaast me dat die vraag me zo verwart. Ik kan natuurlijk meteen alle welklinkende antwoorden geven. Goed onderbouwd. Doorweven met citaten en referenties. Ik kan zeggen hoe ik zou willen dat de dingen zijn. Hoe ik verlang naar een permanente dialoog tussen mensen die elkaar op geen enkele manier gebruiken. Mensen die falend en kwetsbaar zijn, maar toch in iets van een zuiverheid tegenover elkaar staan. En dan aarzelend spreken. En geen woord of gebaar dat verloren gaat. Maar als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat de vraag me verwart.’
‘Ik zie het aan je. Het was altijd zo, en het is gebleven. Je mag blij zijn dat alleen al een vraag je zo kan raken. Het is een vorm van trouw.’
‘Hoe is het voor jou dan?’
‘Ik denk aan mijn grootmoeder nu. Ik zie het nog voor me. Mijn dochter was pas geboren, enkele uren nog maar. Ze lag op mijn buik te slapen. Zo vredig, zo vol vertrouwen. Ik vroeg me af of ik dat vertrouwen wel waard was. Maar het voelde alsof ik het wel zou kunnen. En ik wist dat ik dat kleine kind in de armen van mijn grootmoeder wilde leggen. Om te kijken hoe het zou zijn. En het was zoals ik gehoopt had. Het had iets met weten te maken.’
‘Dat is mooi, ik zie het voor me nu je het vertelt. Weet je, vanmorgen toen ik naar de trein kwam dacht ik nog dat ik met die wolf niet zoveel kan doen eigenlijk. Wat zou ik antwoorden als men me had gevraagd wat het wezen van de mens is, zonder de wolf te vernoemen? En het antwoord zou zijn: de mens is een verhalen vertellend wezen. Het lijkt me een mooiere gedachte. Ik hoor ze alleszins liever.’
‘Het is een antwoord dat goed bij jou past, dat is zeker. Ik weet niet of ik de vraag zou kunnen beantwoorden. Ik denk dat ik bij het zoeken naar een antwoord steeds opnieuw aan mensen zou denken. Echte mensen, die ik gekend heb. Ze zouden in de weg staan van het wezen dat ik zou moeten zien, en misschien is dat maar goed ook.’
‘Ik ben blij dat je er bent vandaag. Het is goed.’

2 opmerkingen:

Jackson zei
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
http://uvi.skynetblogs.be/ zei

.
Dag Jan,

Ik schrok omdat ik al 1 reactie zag staan. Ben dat hier niet gewoon. Maar was blij. Totdat ik ze las.
.
Dr. Wolf vermomd as a musician.
.
Lange tijd, vele jaren, liep ik verloren in het grote Blogbos.

Blij dat ik je tegen kwam.

Groetjes aan Roodkapje.

PS.
Tik erg moeilijk met één ingewikkelde (verbrande) vinger .

.