27 december 2007

De overgave

‘Het voelt goed om met jou deze reis te doen.’
‘Reis? Is dit een reis? Gaan we dan wel ver genoeg?’
‘Het voelt als een reis. En dat is goed. De beweging. Het landschap dat voorbij schuift.’
‘Ja, het heeft wel iets. Ik zou niet weten hoe vaak ik dit stuk al gedaan heb. En ik blijf kijken. Telkens weer. Het licht nodigt uit. En het landschap laat zich bijna gewillig bekijken.’
‘Misschien hou ik minstens evenveel van het praten onderweg. Dat is anders. Zolang het duurt, lijkt het alsof je een moment van de eeuwigheid hebt. Je kunt de dingen zeggen die moeten gezegd worden.’
‘Wou je daarom dat we vandaag samen zouden vertrekken?’
‘Ja, ik denk het wel. Het was zo lang geleden dat we nog samen onderweg waren, zelfs gewoon samen waren. Vroeger spraken we altijd over de reizen die we zouden maken.’
‘Dat is waar. En ik was blij dat jij nooit erg ver wilde gaan. Dat zag ik niet zo zitten.’
‘Dat weet ik. Waar was je eigenlijk bang voor?’
‘Of bang het goede woord is, weet ik niet zo goed. Maar ik wilde altijd weten dat ik de hele tocht kon zien. Van hier tot daar. Ik wilde het kunnen vatten in mijn hoofd.’
‘Alsof je altijd een beetje je voet aan de grond kon houden, is het dat?’
‘Ja, misschien wel. Het idee dat ik ineens op een andere plek zou zijn, zonder de overgang, dat maakte me bang denk ik.’
‘Het is raar. Eens je was aangekomen, was je altijd heel rustig. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat je dat vaker had moeten doen, weggaan. Het leek soms alsof je je schuldig voelde.’
‘Misschien meer dat ik iets moest doen. Iets waarvan ik niet mocht wegvluchten. Het moest daar gebeuren, hoe moeilijk het ook was. Jij kon dat altijd beter, denk ik. Je stond jezelf meer toe.’
‘Ja, dat denk ik wel. Al zou het kunnen dat dat alleen zo was als jij in de buurt was.’
‘Denk je wel eens aan wat er zou gebeurd zijn als je toen, je weet nog wel wanneer, wel zou gebleven zijn op die plek, en niet meer teruggekeerd?’
‘Ja. Tot voor enkele jaren dacht ik er bijna elke dag aan. Nu is het meer naar achter geschoven. Het is als een vraag waarvan je weet dat je ze toch niet kunt beantwoorden. Op een bepaald moment weet je dat het geen zin heeft die vraag te blijven stellen.’
‘Hoe zou je leven er dan uit gezien hebben?’
‘Ik weet het niet. Ik zou een huisje gezocht hebben, dicht bij de berg. Ik zou een groentetuintje aangelegd hebben. En af en toe zou ik naar de stad gaan, om boeken te halen, en brieven te posten.’
‘Misschien zouden we dan meer brieven hebben geschreven. Stel je voor. Jarenlang, met een vaste regelmaat. Elke maandagavond schrijven, of zoiets.’
‘Zou je dat gedaan hebben?’
‘Ik denk het wel.’
‘Misschien geloof ik je wel. Maar het maakt toch niets meer uit. Ik heb het niet gedaan toen. Ik ben teruggekomen. Toen was ik ervan overtuigd dat dat de beste oplossing was. Vraag me niet of ik dat nu nog steeds vind.’
‘Ik vraag het niet. Ik was een beetje jaloers op jou toen. Je leek me moediger.’
‘Dat leek maar zo, wees maar gerust.’
‘Het maakt niet uit. Het leek dan tenminste al zo.’
‘Ik was altijd jaloers op jouw energie. Het heeft me altijd gefascineerd. In je hoofd kon je alles aan. De hele wereld. Gedachten waarvan ik niet wist dat ze bestonden. En dan de woorden, er kwam geen einde aan. Als ik je zag spreken, dan zag ik alles in je ogen. Maar zonder woorden, met alleen maar je handen, en op een plek waarvan je niet weg kon lopen, daar zag ik iets anders. Je kon alles geven, maar toch ook niet jezelf.’
‘Misschien is dat weer die voet die ik aan de grond wilde houden? Wie weet. Ik wilde wel, al weet ik dat jij dat niet altijd geloofde. Maar goed, het maakt niet meer uit. En je praat wel over de woorden, maar uiteindelijk was jij diegene die een boek maakte. Ik heb me teruggetrokken in de foto’s.’
‘Het was zo raar om te lezen wat ze over dat boek schreven. Iedereen dacht blijkbaar dat het bijna vanzelf was gegaan. Maar dat was niet zo.’
‘Ik vroeg me toen vaak af waarom je niet ginder was gebleven, daar bij de berg, om daar het boek te schrijven. Het was daar toch veel rustiger?’
‘Toen ik besefte dat ik daar nooit het boek kon schrijven, wist ik dat ik terug moest gaan. Ook al betekende dat dat ik terug moest naar wat ik wilde ontvluchten. Misschien is het zoals een kind, dat zijn huiswerk toch liever maakt aan de grote tafel beneden, terwijl mama of papa in de keuken aan het werk is. Om rustig te zijn, heb ik achtergrondgeruis nodig.’
‘En nu zijn we samen op stap. Zullen we straks al meteen gaan wandelen?’
‘Nee, laten we eerst even gaan liggen. We zijn nu oud genoeg om te doen alsof we eerst moeten rusten voor we weer kunnen vertrekken.’
‘En als ik dan in slaap val? Wat dan?’
‘Je bent nog steeds niet veranderd… Niets dan. Als je in slaap valt, dan gaan we later wandelen, of helemaal niet. Morgen is er ook nog een dag.’
‘Zal ik je dan toch maar eens een keer gelijk geven? Het is goed, we zien wel wat er gebeurt.’
‘Ja, we zien wel wat er gebeurt. Het maakt toch niet meer uit.’
‘Net daarom.’

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

.
‘Het voelt goed om met jou deze reis te doen.’


Dag Jan!


.