En je gaat het bos in. Nog aarzelend. Net iets sneller dan goed zou zijn. Een weerzien met onbekend terrein. Je moet ver genoeg gaan om niet meer terug te kunnen. Dat zeg je.
Het bos is hier altijd geweest. Het is zo veel.
Het verlangen naar het bos kan soms te groot zijn. Het kan je wankel maken. Het kan je schors opheffen. En je blootstellen aan elke wind.
Je gaat verder het bos in. Je kunt pas je bestemming bereiken als je door de tunnel gaat, naar de andere kant. Je zou jezelf moeten toevertrouwen aan deze tunnel. Zo stappen, nauwelijks de grond rakend, dat je wordt opgenomen in het duister dat hier op je wacht. Je zou moeten drijven. Om leeg aan de andere kant aan te komen.
Ze zeggen dat je je moet overgeven. Dat je moet verdwijnen in het niemandsland. Misschien moet je beginnen met adem aan adem aan te passen. Om iets van de grote adem te voelen. En moet je daarna vallen. Niet wetend of je jezelf nog bij elkaar zult kunnen houden.
Aan de andere kant wacht alles op je. Het is er allemaal. Je kunt alles aanraken. Hier aangekomen zou je de angst achter moeten laten. Alleen kijken naar het ritme van je buik. En trager stappen. Steeds dieper in wat donker zou kunnen lijken. Eens je daar bent, is er een moment waarop je niet meer weet waar jij eindigt en waar het bos begint. Eerder dan dat mag je niet omkeren.
En dat dat daar allemaal is. Soms wil je het niet weten. Soms lukt het je. Denk je toch.
Je keert voorzichtig om. Iets is voldaan. Iets is teruggevonden. Herenigd. Je betast de zachte bodem. Warm en heel. Soeverein. Je bent veranderd. Dat je dit lichaam zou kunnen hebben. Het was niet te weten toen je aan de rand van het bos stond, klaar om het binnen te treden. Enkel de zekerheid van de sprong in wat steeds onbekend zal blijven.
Het is zo eenvoudig, zullen sommigen zeggen. Het helpt je niets vooruit.
Het is anders om terug door de tunnel te gaan. Terug naar waar de rand van de bewoonde wereld stilaan zichtbaar wordt. Alsof de puls van alles wat daar beweegt het terug over zal gaan nemen. Waar was je het meest aards, aan deze of aan de andere kant? Waar was je het dichtst bij wat je zou moeten zijn?
Misschien is haperend voortbewegen ook niet zo slecht. Zeg je.
Het bos ligt achter je. Even is er iets wat op regen lijkt. Een aankondiging van wat uiteindelijk niet komt. Je beweegt weg van daar. De stad neemt het weer over. Niemand heeft gemerkt dat je even weg was. Alles is gewoon doorgegaan zoals daarvoor. Zo lijkt het toch. Maar je kijkt anders.
Weer thuis. Je kijkt naar de rimpels. Je schuift in de poriën. Even lijkt het alsof je erdoor zou kunnen waden.
Het bos is hier altijd geweest. Het is zo veel.
Het verlangen naar het bos kan soms te groot zijn. Het kan je wankel maken. Het kan je schors opheffen. En je blootstellen aan elke wind.
Je gaat verder het bos in. Je kunt pas je bestemming bereiken als je door de tunnel gaat, naar de andere kant. Je zou jezelf moeten toevertrouwen aan deze tunnel. Zo stappen, nauwelijks de grond rakend, dat je wordt opgenomen in het duister dat hier op je wacht. Je zou moeten drijven. Om leeg aan de andere kant aan te komen.
Ze zeggen dat je je moet overgeven. Dat je moet verdwijnen in het niemandsland. Misschien moet je beginnen met adem aan adem aan te passen. Om iets van de grote adem te voelen. En moet je daarna vallen. Niet wetend of je jezelf nog bij elkaar zult kunnen houden.
Aan de andere kant wacht alles op je. Het is er allemaal. Je kunt alles aanraken. Hier aangekomen zou je de angst achter moeten laten. Alleen kijken naar het ritme van je buik. En trager stappen. Steeds dieper in wat donker zou kunnen lijken. Eens je daar bent, is er een moment waarop je niet meer weet waar jij eindigt en waar het bos begint. Eerder dan dat mag je niet omkeren.
En dat dat daar allemaal is. Soms wil je het niet weten. Soms lukt het je. Denk je toch.
Je keert voorzichtig om. Iets is voldaan. Iets is teruggevonden. Herenigd. Je betast de zachte bodem. Warm en heel. Soeverein. Je bent veranderd. Dat je dit lichaam zou kunnen hebben. Het was niet te weten toen je aan de rand van het bos stond, klaar om het binnen te treden. Enkel de zekerheid van de sprong in wat steeds onbekend zal blijven.
Het is zo eenvoudig, zullen sommigen zeggen. Het helpt je niets vooruit.
Het is anders om terug door de tunnel te gaan. Terug naar waar de rand van de bewoonde wereld stilaan zichtbaar wordt. Alsof de puls van alles wat daar beweegt het terug over zal gaan nemen. Waar was je het meest aards, aan deze of aan de andere kant? Waar was je het dichtst bij wat je zou moeten zijn?
Misschien is haperend voortbewegen ook niet zo slecht. Zeg je.
Het bos ligt achter je. Even is er iets wat op regen lijkt. Een aankondiging van wat uiteindelijk niet komt. Je beweegt weg van daar. De stad neemt het weer over. Niemand heeft gemerkt dat je even weg was. Alles is gewoon doorgegaan zoals daarvoor. Zo lijkt het toch. Maar je kijkt anders.
Weer thuis. Je kijkt naar de rimpels. Je schuift in de poriën. Even lijkt het alsof je erdoor zou kunnen waden.
2 opmerkingen:
Het verlangen naar het bos kan soms te groot zijn. Het kan je wankel maken. Het kan je schors opheffen. ...
En dan wordt je ziel pijnlijk kwetsbaar.
dank je jan, voor deze mooie, kwetsbare wandeling naar de 'andere kant'...
Een reactie posten