03 juni 2009

De weg terug

De vrouw tegenover me in de trein ziet het boek dat ik opzij leg. Het is bijna tijd om uit te stappen. Ze vertelt me dat zij het ook las. En nog meer verhalen over alle boeken die haar huis bevolken. Het moet een soort opvanghuis zijn, waar alle boeken in haar onmetelijke liefde worden opgenomen. Haar huisgenoten hebben er wel af en toe bedenkingen bij, zegt ze. Maar veel keuze hebben ze blijkbaar niet. Haar ogen twinkelen.

Laat thuiskomen, het is al stil op straat. Even is er de angst dat net nu de sleutel op mysterieuze wijze zou oplossen of verpulveren of gewoon breken. En dan hier staan. Zo dicht bij de bestemming. Om ze niet te bereiken. Het huis zucht elke keer een beetje als ik de sleutel voorzichtig omdraai. Blij me te ontvangen.

Mooie mensen op een perron. Het is een bepaalde manier van staan. Afwezig. Iets is een beetje weg, na een lange werkdag. En ze zijn ook al ergens anders. Of al dicht bij het zoete niemandsland tussen hier en daar. Je schuift voorbij. Al binnen, zij nog niet. Misschien wil je even kiezen, kom jij maar hier zitten, en vertel me alles. Sommigen blijven staan. Een andere vorm van verweesd zijn. Je zult het nooit weten.

Het bericht overvalt me. We wisten dat het kon gebeuren. Maar toch. Hij is gestorven. Hij hoort ook bij lang geleden. Een jongen in de school, die zijn weg zoekt in de wereld. Er is een leraar die verhalen vertelt over die grote wereld, en hoe alles groeide, doorheen de eeuwen. Het is alsof er ergens een deur opengaat. Een pad wordt genomen, daar waar alle wegen samenkomen. Je kunt kiezen. De dingen zijn te veranderen, niets moet altijd zo zijn. Misschien is het daar begonnen. En nu is hij er niet meer. Ik word het moe om kwaad te zijn op die kloteziekte… Er zijn geen woorden meer in reserve. Maar het gaat niet over. Waarom mag de dood niet zacht en teder komen? Als een gast die op de koffie komt, en nauwelijks hoorbaar verhalen vertelt en minzaam glimlacht, terwijl een zachte zomerwind voorzichtig de gordijnen betast, gehuld in geuren van elders. Waarom komt de dood niet eerst even vragen of het al tijd is, om dan geruisloos en achterwaarts stappend het pand weer te verlaten bij een negatief antwoord? Waarom kun je geen vragen stellen? Je kent alle niet-antwoorden op de niet-vragen. Je weet alles wat er niet te weten is. En toch. Toch kun je zo wezenloos kwaad worden. Het gaat niet over. Het gaat nooit over.

Zou alles wat zich wekenlang in een lichaam opspaarde zich ook terug kunnen trekken? Zou je kunnen toekijken hoe de terugtocht verloopt? Misschien moet je de huid naderen om alles te zien. Misschien moet je vermoeden. Misschien moet je helpen. Of alleen maar wachten.

De woorden hebben geduld. Soms laten ze zich niet vinden, soms geven ze zich te snel bloot, waardoor je niets ziet waarnaar je kunt verlangen. Soms zijn ze nog hardnekkiger dan anders. Maar ze wachten ook wel. Trouw aan zichzelf. Je kunt er weer intrekken. Ze zullen je nooit met iets van bombarie begroeten. Ze laten je gewoon binnen.

Stel je voor dat je zou kunnen bidden. Hoe zou het zijn, om het gebed telkens weer te herhalen? Te denken aan een warme hand waar je naam in geschreven staat. En spreken tegen iemand die op je wacht, die alle tijd heeft, tot jij terugkeert. Het zou mooi zijn.

De tuin wacht op mijn terugkeer, of is het mijn aankomst? Ze kijkt naar mijn handen. (Ze zeggen dat het eigenlijk een hij is, maar dat lijkt me moeilijk te geloven. Of, het past niet in de woorden zoals ze moeten zijn.) De tuin kijkt naar mijn handen. Vol verwachting.

1 opmerking:

http://uvi.skynetblogs.be/ zei

Dag Jan,

de dood komt nooit op tijd.
Soms wacht ze op het perron.
Perron-ongeluk.

Soms ook perrongeluk.
Als ze daar wacht op jou.