09 augustus 2009

De warme boodschap

Probeert een mens rustig en met volledige overgave zijn vakantie te beleven, komt er toch altijd weer iets tussen. Ik zat in de tuin geheel en al verzonken in mijn boek. De lieftallige mevrouw in de natuurwinkel had het me nog zo gezegd, dat ik niet te ver mocht afdwalen in vreemde werelden, en dat ik er zeker voor moest zorgen dat ik nog terug kon komen naar deze wereld. Maar het was al te laat. Het was al redelijk warm, maar in het boek leek het erop dat de twee hoofdpersonages zouden kunnen overgaan tot een vorm van vleselijke liefde. Na harde training ben ik natuurlijk geheel immuun geworden voor dit soort spanning, maar ik wilde dit keer toch graag doorlezen. Zoals steeds in het kader van een sociologische interesse, of zoiets. Tot de telefoon ging.

Waarschijnlijk ben ik te goed opgevoed, ik holde alleszins naar de telefoon, met lichte tegenzin. “Dag mijnheer Mertens, klopt het dat u het gezinshoofd bent?” Ik merkte meteen een koude walm die uit het toestel kwam. Ik legde uit dat ik niet alleen het hoofd, maar zelfs alle andere onderdelen van het gezin was. Er kwam een flauw lachje, waarna ze zei: “Ik kan hier dus uit opmaken dat u het gezinshoofd bent, en ook kunt spreken namens de andere familieleden.” Aangezien ik me die ochtend tijdens het scheren had voorgenomen om de hele dag verpletterend goedgezind te zijn, liet ik het daar maar bij.

“Ik bel namens de firma Deceukeleire, en wij hebben voor u een speciaal aanbod, mijnheer Mertens. Hoogwaardige diepvriesproducten.” Terwijl ze dit vertelde, had die koude walm dwars door mijn hoofd reeds mijn andere oor bereikt. O jee, hier moest snel ingegrepen worden. “Beste mevrouw, u zult nu ongetwijfeld een heel verhaal beginnen te vertellen over al uw geweldige producten, en over de fantaaaaaaaastische (of was het fantastig?) voorwaarden, en over hoe schrikbarend gelukkig ik wel zal worden als ik die producten in huis heb.” “Ja, hoe wist u dat?” “Het is een gave, het zit tussen de oren mevrouw. In elk geval, ik moet u teleurstellen, ik ben eigenlijk niet geïnteresseerd.”

Het werd even angstaanjagend stil aan de andere kant van de lijn. Daarna volgde een diepe zucht en de klank van namiddaggesnotter (het uur van het gesnotter bepaalt immers mee het geluid, zoals algemeen geweten is). “Dit is zo erg, mijnheer. Ik dacht nog: nu heb ik eindelijk iemand aan de lijn met een mooie stem, nu kan ik eindelijk eens een gesprek beginnen, en nu gaat u weer weg.” Ik legde haar uit dat het mij ten zeerste bedroefde, maar dat diepvriesproducten toch niet echt mijn ding zijn, omdat ik meer van levende tomaten en worteltjes en boontjes hou. Dat dat andere tactiele sensaties oplevert dan zo’n blok diepgevroren erwtjes (waar dan ook nog je vingertoppen aan blijven plakken). Opnieuw volgden een diepe zucht, en de tweede fase van het gesnotter, in licht verhevigde vorm.

Trouw aan mijn belofte van die ochtend vroeg ik dan maar of ik nog iets anders voor haar kon betekenen. Waarna ze losbarstte. Angeline, zo heette ze. Ze werkte al twintig jaar in de sector (dat bleek dan de diepvriezerij te zijn). En ze moest toegeven dat ze soms, zeker op donderdagnamiddagen rond drie uur, werd overvallen door een gevoel van acute leegte. Met niemand kon ze daarover praten. Haar collega Jenny, tevens ook haar buurvrouw, die kon alleen maar praten over het nieuwe parfum dat haar idool Danny Fabry pas had gelanceerd. Of over Danny zelf, ze noemde hem altijd Danny. Koude rillingen kreeg ze ervan.

Ik betrapte me erop dat ik zat te denken aan dat boek dat in de tuin op mij lag te wachten, maar bleef de vriendelijkheid zelve. Het was immers donderdag goede-daden-dag. Of ze dan geen man of vrouw had die haar aardse bestaan kon verlichten, vroeg ik nog. Het gesnotter bereikte na die vraag fase drie. Haar man, de Ronny, zat dan wel in de sector (dat bleek die van de lichtarmaturen te zijn), maar veel verlichting gaf hij haar niet, zo bleek. “Het zit zo, mijnheer Mertens, de Ronny, die wil altijd een hobby hebben. En ik ben duidelijk geen hobby van hem, dat heb ik al door ondertussen. Hij heeft al alles gedaan: de Lange Wapper nabouwen met luciferstokjes, Panini-prentjes van de voetbalcompetitie van 1981 verzamelen, puzzels met 43.000 stukjes maken, bussen van De Lijn gaan spotten, uitheemse vogels imiteren, en ook nog bieren drinken waarvan de naam met een Q begint. En nu onlangs heeft hij zijn haar laten kleuren. Hij heeft zo’n stomme quad gekocht. En nu moet hij de hele tijd Jenny wegbrengen op de quad naar de optredens van Danny Fabry. Hij heeft zelfs speciaal voor haar een roze helm gekocht. En ik mag nooit meerijden. Het heeft iets met zijn midlijf te maken, zegt hij. Iets tussen de oren, volgens mij.”

Op dat moment werd er aan de voordeur gebeld. Ik vroeg Angeline om even te wachten, en holde naar de voordeur (waarom toch eigenlijk?). Ik deed de deur open, en hoewel het een warme dag was, kwam een koude walm me tegemoet. Voor de deur stond een bleke man, met de diepstbedroefde ogen die ik ooit zag. “Ik kom u op de hoogte brengen van het Rijk Gods dat op u wacht. De algehele verlichting zal uw deel zijn.” Hij had een beduimeld tijdschriftje vast met een of andere toren erop. O jee. Hoe moest dit donderdaggewijs opgelost worden? Ik legde hem uit dat ik voor zijn god al lang een definitief verloren schaap was en dat ik me gewillig verder zou storten in de poel des verderfs die het aardse bestaan is. Er was aan mij dus geen eer te halen, wat hij blijkbaar helemaal niet zo erg vond. Of ik nog iets anders voor hem kon betekenen, het was tenslotte donderdag. “Ja mijnheer. Eigenlijk zou ik graag gewoon even binnenkomen voor een gewone babbel, niet over die stomme bijbel, die mijn edele delen uithangt. Dan denken mijn collega’s dat ik bezig ben met een grote vis, maar ik wil eigenlijk gewoon een beetje pret en intermenselijke warmte hier op deze aarde.

Hij bleek Roger te heten. Om een lang verhaal even lang te maken: ik heb hem voorgesteld aan Angeline aan de telefoon. “Gaan jullie maar eens lekker bijpraten, dan ga ik wel even in de tuin zitten. Doe maar rustig.” Ze gingen meteen van start. In de tuin aangekomen bleken de twee personages op mij gewacht te hebben, ze gingen verder waar ze waren opgehouden. Na een tijdje kwam Roger licht blozend en met sprankelende ogen de tuin in. “Ik ben zo gelukkig, mijnheer Mertens. En ik moest van Angeline hetzelfde zeggen. Als ik er zelf in zou geloven zou ik zeggen: u heeft uw hemel verdiend vandaag. Dan ga ik nu maar weer, mijn collega’s wachten op mij.” En hij trok de deur achter zich toe, en was weg.

1 opmerking:

Tricky zei

heerlijk stukje, ik word er 'warm' van... ;-)