06 mei 2010

Een aflopende dag

‘Ik ben blij dat we er zijn. De reis was toch een beetje vermoeiend, maar nu we hier op het strand zijn, is alles goed. Ik had er zo naar verlangd, om hier te kunnen lopen, hier aan de rand van het water. Terwijl het langzaam avond wordt.’
‘Ja, ik ook. Het is eigenlijk nog een beetje te koud, maar daar letten we maar niet op.’
‘Dat halen we straks wel in.’
‘Er zijn nauwelijks mensen, het is alsof de zee van ons is.’
‘Misschien zijn wij wel van de zee, dat zou ook kunnen.’
‘De zee neemt straks onze voetstappen mee. Waar zouden ze dan naartoe gaan?’
‘Ik denk dat de zee die bij zich houdt, en aan de andere kant van het water weer op een strand legt. Alleen zullen wij nooit weten waar dat is. En dat is wel een troostende gedachte.’
‘Zo is het. Laten we hier even gaan zitten.’
‘In het begin lijkt de zee altijd een beetje afstandelijk. Alsof ze kwaad is, of teleurgesteld omdat ik zo lang weg bleef. En ze heeft wel gelijk eigenlijk.’
‘Maar het komt toch elke keer weer goed?’
‘Het komt altijd weer goed, het duurt gewoon even, dat is alles.’
‘Waar denk je aan?’
‘Ik dacht net dat het jammer is dat je mijn grootvader niet gekend hebt. Ik zou graag gehad hebben dat je ons samen zou hebben gezien. Dan had je kunnen zien hoe hij stond, en hoe hij ging.’
‘Ik zag al wel een foto.’
‘Dat is waar. Maar daar zie je geen bewegingen op. Ik voel dat hij in mij groeit soms. Dat ik beweeg zoals hij bewoog vroeger. Soms voel ik hem in mijn schouders.’
‘Ik had jullie wel eens willen zien.’
‘Maar we zouden wel niet veel gezegd hebben, denk ik. We zouden er gewoon staan, zwijgend allebei.’
‘Ik kan me er wel iets bij voorstellen. Mis je hem?’
‘Ja, ik mis hem. Hij is wel altijd bij me, maar toch. Ik zou graag naast hem zitten, daar op zo’n bank. En gewoon kijken. Misschien zou ik wat dichter tegen hem aan kruipen, zodat ik hem kon ruiken.’
‘Als ik naar je kijk, zie ik vaak hoe er anderen in jou bewegen. Vroeger vond ik dat raar, maar nu klopt het wel, steeds meer eigenlijk.’
‘Doet het pijn daar? Het is alsof je een beetje in een kramp zit.’
‘Ja, dat is wel zo. Het was een zware week, en mijn lichaam is nog niet soepel.’
‘Straks nemen we eerst een warme douche, en dan zal ik daarna je nek nog wel doen. Zo lang tot het helemaal goed is.’
‘Helemaal goed mag het natuurlijk nooit zijn, want er moet altijd iets overblijven voor een volgende keer, of niet soms?’
‘Jaja… Je was zo stil onderweg, was er iets?’
‘Nee, niet echt. Ik wou gewoon stil. Soms verlang ik daar zo naar, dat er niet gepraat wordt, en dat ik zelf ook niets moet zeggen. En dat de dingen gewoon voorbij gaan. Het heeft me goed gedaan, al had het nog langer mogen duren.’
‘Je moet soms van ver komen, ik voel dat aan je.’
‘Ja, dat is zo. En ik kan er weinig of niets aan veranderen, het is gewoon zo.’
‘Ik weet niet zo goed of het zo moet zijn, maar dat is nu misschien niet zo belangrijk.’
‘Nee, nu niet. Nu wil ik alleen maar de zee.’
‘Kom, we gaan nog wat verder, anders wordt het te koud.’
‘Zou je me een plezier willen doen en morgen niet te vroeg opstaan? Ik weet dat je dat graag doet, maar ik zou het mooi vinden als je het voor een keer niet zou doen.’
‘Ik zal er eens over nadenken.’
‘Doe het nu maar gewoon, niet te veel nadenken, dat doe je al genoeg.’
‘Het is goed, ik zal het doen.’
‘De zon lijkt een beetje vermoeid vandaag, vind je niet? Het is alsof ze blij is dat ze kan verdwijnen in de zee, voor even toch.’
‘Ik heb altijd de indruk dat het ineens zo stil wordt zodra de zon onder is. Alsof iemand zachtjes sssjjjjt fluistert, sssjjjjt…’
‘Doe dat nog eens.’
‘Sssjjjjt.’
‘Volgens mij is het nu bijna tijd om naar binnen te gaan, fluisterde ze.’
‘We gaan nog tot daar, en dan draaien we om.’
‘Om ter eerste daar?’

Geen opmerkingen: