09 mei 2010

Reis naar het verleden


Wat komt er tussen een noodzakelijke liefde? Waarom is het beter niet uit de trein te stappen en het perron van het hier en nu, waar de tijd zo zwaar kan wegen, onbetreden te laten? Stefan Zweig schreef er een novelle over, Reis naar het verleden, die nu is verschenen in een mooie tweetalige Nederlands-Duitse uitgave.

Stefan Zweig werd geboren in 1881 in Wenen, en was een van de bekendste Duitstalige schrijvers uit het interbellum. Hij sprak zich sterk uit tegen het nationalisme en droomde van een verenigd Europa. Nadat de nazi’s aan de macht kwamen in 1933, vluchtte hij naar London. Hij kwam uiteindelijk terecht in Brazilië, waar hij in 1942 zelfmoord pleegde samen met zijn vrouw, omdat hij de ontwikkelingen in Europa niet meer aan kon zien. Van de novelle Reis naar het verleden was in 1926 al een fragment verschenen. De volledige tekst werd pas in de jaren zestig teruggevonden en is nu vertaald naar het Nederlands.

In het begin van het verhaal wachten een man en een vrouw elkaar op in het station van Frankfurt. Ze nemen de avondtrein naar Heidelberg. In een lange terugblik krijg je te lezen wat er aan dit moment voorafging. Ludwig is nog niet zo lang teruggekeerd uit Mexico en heeft de vrouw teruggezien die al die jaren in zijn hart is gebleven, dieper dan hij besefte. Als scheikundige van arme afkomst was Ludwig terechtgekomen in het bedrijf van een rijke industrieel. De directeur daarvan, geheimraad G., vraagt hem om zijn privésecretaris te worden en in te komen wonen in het grote huis. Eerst weigert hij, uit schrik voor wat die omgeving met hem zal doen. Uiteindelijk doet hij het toch. Het rijke geornamenteerde huis drukt op hem, tot hij de vrouw des huizes leert kennen. Hij begint zich thuis te voelen, ervaart het huis als een veilige plek tegen de ongeordende wereld daarbuiten, en krijgt – zonder het aan zichzelf te willen toegeven – sterke gevoelens voor de vrouw van zijn baas.

Of het liefde is, wil hij niet aan zichzelf zeggen. En of er ook maar enige kans is dat de welwillendheid die hij ervaart van de vrouw ook een vorm van liefde zou kunnen zijn, durft hij niet overwegen. Tot de directeur hem voor twee jaar naar Mexico wil sturen, voor een belangrijke opdracht van het werk. Als hij het aan de vrouw vertelt, vallen ze radeloos in elkaars armen. Ze heeft altijd van hem gehouden, vanaf het allereerste moment. In de tien dagen voor zijn vertrek geven ze – ingehouden nog wel – toe aan hun grote liefde voor elkaar. Ze beloven elkaar dat alles wat nu nog niet kan later zal komen.

Ludwig vertrekt over de zee naar Mexico, en telt daar dag na dag af tot hij terug zal kunnen keren. Ondertussen gaan de brieven heen en weer. Als het dan eindelijk zo ver is, breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Ludwig kan niet weg en is verplicht daar te blijven. De brievenstroom droogt op, en langzaam schuiven de zinderende gevoelens onder een laag stof. Ludwig bouwt zijn bestaan uit, trouwt en krijgt kinderen. Het verre Europa lijkt weg te drijven.

Na de oorlog moet hij voor een zakenreis naar Duitsland en zoekt hij zijn vroegere geliefde op. Haar man is ondertussen gestorven. Heel snel al voelt hij hoe alles wat hij in zichzelf had begraven nog altijd springlevend is. Het is ook duidelijk dat er in haar hart niets is veranderd. Alleen is de tijd veranderd. De jaren zitten ertussen, en ook het lot van de geschiedenis.

Moeizaam en aarzelend spreken ze uit tegenover elkaar wat ze voelen, en waarnaar ze nog steeds verlangen. Al is er ook een sluimerende twijfel. De vrouw lijkt de vervulling van hun liefde op een afstand te willen houden. Voor hij terug moet vertrekken, vraagt Ludwig of ze met hem mee wil gaan naar Heidelberg, om daar heel even de plek te vinden waar ze eindelijk samen zullen zijn. De treinreis hult zich in vallende duisternis, en in alles wat niet uitgesproken is. De vrouw aarzelt om uit te stappen, wil liever eindeloos verder blijven rijden in die trein. En ook hij aarzelt. Zodra ze het station uit zijn, worden ze geconfronteerd met een optocht waarin al duidelijk wordt wat enkele jaren later zal gebeuren: “…de stalen pas van de massa, militair aangegord, duizendstemmig, duizendsoortig, in kreet en blik maar één ding uitend: haat, haat en nog eens haat.” Als ze hun hotel vinden, voelen ze al dat ze niet terug kunnen naar wat ze ooit hoopten te vinden. Tijdens een wandeling beseft Ludwig het ten volle: “…waren zij niet zelf die schaduwen die naar het verleden zochten, die onduidelijke vragen stelden aan een voorbije tijd die geen werkelijkheid meer was, schaduwen, schaduwen die levend wilden worden en het niet meer konden…”

De tijd heeft zich noodlottig tussen de geliefden geplaatst. Iets van die liefde is onverwoestbaar, ze zijn uiteindelijk elkaars enige grote liefde, en dat zal niet veranderen. Maar ze kon enkel bestaan in de afstand, in de warme kamer in het grote huis waar er niet aan toe mocht worden gegeven, of in de rijdende trein, bewegend in verhoopte tijdloosheid. De novelle van Stefan Zweig draagt de tijd in zich, beweegt zich in een Europa dat achter ons ligt. Je kunt je als lezer het verhaal enkel in zwart-wit voorstellen. Het verhaal in deze novelle is ‘klein’, maar verzinnebeeldt een grotere wereld, waarin de oorlog als een loden noodlot alles stuk maakt. De tragische liefde tussen een man en een vrouw onthult ook iets over een verlangen naar een ander Europa dat Zweig nooit heeft mogen zien.

Geen opmerkingen: