22 mei 2010

Het landschap haalt opgelucht adem

Soms verlang je naar verdwijnen. In een ritme, in het bewegen door de ruimte. Je verlangt naar een adem die zo zal komen. En wat het met je huid zal doen.

De lange treinrit beginnen met een stapeltje kranten. Het boek is voor later. Er is nog enige aarzeling.

Bij de overstap oefenen op het loopje. Hoeveel manieren zijn er om een trap op te lopen? Kun je anders over een perron heen en weer gaan? Hoe kun je staan? Heel wat anderen hebben er nog minder over nagedacht dan jij, zo lijkt het wel. En die enkelen die het wel weten, haal je er zo uit.

De talen zijn hevig aanwezig in de wagon. Daar een trosje Italianen, met veel volume. Daar een familie Amerikanen, van het expansieve type. Ook nog Duitsers en Spanjaarden. Alle woorden gaan heen en weer, ze vlijen zich tegen elkaar, alsof het hier allemaal mag. Je kijkt rond. Waar gaat iedereen naartoe? Of zijn ze enkel onderweg?

Een grens is onopgemerkt overschreden. In dit niemandsland van beweging. Laat het maar gebeuren. Je vraagt je af waarom je dit zo graag doet. Zou je toch van het reizen houden? Of enkel van de beweging?

Het boek is begonnen ondertussen. Het trekt je mee in verhalen, die je niet helemaal begrijpt, maar dat geeft niet. Je houdt van de woorden, van hun sensuele ritme. Je kunt in hetzelfde ritme blijven lezen. Als een reis, als een adem.

En het landschap daarbuiten, het geniet van de zon. Het geniet van zichzelf. Het haalt opgelucht adem, zo lijkt het wel. Het kijkt je aan met guitige ogen, lijkt iets te insinueren. Met de overvloed van jong, of een eerste keer, of weer een eerste keer. Zoals je ook in de ogen van een ander kunt zien hoe het was, die eerste keer. Je kunt zien wat je zag.

De trein gaat over een groot water. Een brug is een uiting van zelfvertrouwen, denk je nog even.

Je kijkt rond, naar de adem van deze trein. Er is iets waarnaar je zou kunnen verlangen nu. Je kunt zien hoe het zou kunnen zijn.

Na de overstap een andere trein. Een mooie trein, maar je lange lichaam lijkt weer niet te passen op die bank. Wat je ook doet. Soms zie je in je dromen, hoe het zou zijn, zo zitten lezen, en helemaal niets voelen.

Soms kom je dicht bij wat bijna slapen zou zijn, terwijl je verder leest. Het is alsof je ineens in een droom binnenstapt. Je ziet beelden, hoort stemmen, en komt in een verhaal dat je lijkt te kennen. Waarna je weer in het boek schuift.

Nooit zul je kunnen slapen in een trein, zoals je het ook nooit in een auto kon vroeger. Stel dat er iemand bij je was, die alle monsters zou kunnen afweren, zou je het dan wel kunnen, ooit?

De vrouw op de andere bank doet haar best om in drie haltes haar hele levensverhaal te vertellen.

De reis terug gaat altijd sneller. Al is de weemoed niet minder, integendeel.

Er is meer plaats in de trein die weer de grens zal zoeken. De bank zit beter. Je verdwijnt verder in het boek. Je merkt zelfs niet eens wanneer het grote water daar is.

Op het perron van de laatste tussenstop. Herinneringen aan deze plek dienen zich voorzichtig aan. Eerder ook al in droom.

Ook de mevrouwen die de kaartjes komen controleren hebben verschillende loopjes, zo blijkt.

En ook heel veel lentekleedjes halen opgelucht adem. Er is veel overvloed, maar je hebt er geen fundamenteel bezwaar tegen.

Genoeg gereden voor vandaag. Het is tijd om naar huis te gaan. Je doet je best om soepel door de straat te bewegen. Het is goed dat daar nu niemand op je wacht. Verdwijnen in traag alleen zijn is goed nu. Alle indrukken van je huid af laten glijden, waardoor ze zachter over kan blijven. Dat zou mooi zijn.

Geen opmerkingen: