De hele dag al een combinatie van ingehouden woede en het wegpinken van tranen. Een bericht gekregen dat ik geen schuldsaldoverzekering kan krijgen, “om medische redenen”. Met andere woorden: omdat ik elf jaar geleden kanker had. Ook al ben ik ondertussen vijf jaar al ‘statistisch genezen’, en heeft men mij verzekerd dat de kanker van toen niet meer terug kan komen. Nog volgens de statistieken heb ik veel meer kans om op straat door een auto doodgereden te worden dan dat ik zou hervallen in die kanker van toen. Ik kan natuurlijk opnieuw kanker krijgen, op een andere plek of zo, maar dat geldt voor iedereen. En door de strikte controles – waar ik trouwens zelf om gevraagd heb – ben ik waarschijnlijk beter beschermd tegen mogelijke kankers die nog zouden kunnen komen. De preventieve screening zorgt ervoor dat die dingen tijdig zullen gezien worden, wat me dus statistisch ook al tot een kleiner risicogeval maakt dan een groot deel van de bevolking.
Eerst en vooral moet ik natuurlijk erg bescheiden zijn. Het gaat hier over een klein leed, vergeleken met anderen. Al die vrienden en anderen die de ziekte niet overleefden, zij kunnen zich zelfs niet meer druk maken over een verzekering die ze niet krijgen. Of die ex-kankerpatiënten die gewoon geen lening kunnen krijgen, wat bij mij wel lukte. Of al die mensen die nog elke dag vechten tegen die kloteziekte, of proberen ervan te herstellen. Al die dingen zijn veel en veel erger. En voor mij is het belangrijkste dat ik nog leef, dat ik gezond ben, dat ik nog kan werken en in een mooi huis kan wonen, en omringd ben door zoveel geweldige mensen. Al de rest is bijzaak, zonder meer. En toch…
En toch doet het veel pijn. Het is alsof die verzekeringsmaatschappij met die korte brief, met zakelijke formulering, zegt: jij zult altijd toen zijn, voor de rest van je leven. En dat doet pijn, en voelt zo onrechtvaardig. Iemand anders die roekeloos leeft, maar nooit die ziekte had, kan zonder al te veel problemen een verzekering krijgen, hoewel die persoon objectief gezien misschien wel veel grotere risico’s loopt dan ik. Het cynische is dat ik beter gecontroleerd word.
Je krijgt zo’n ziekte, het overkomt je, en je doet wat je kunt doen, met vallen en opstaan, met soms veel energie en levenskracht en soms veel falen en vertwijfeling. Je beseft pas als het ergste voorbij is wat je overkomen is. En ook al heb je ongelooflijk veel geluk gehad, en probeer je de zaken wat te minimaliseren, anderen zeggen je dat je toch ontsnapt bent aan de dood, en ze hebben gelijk. En langzaam maar zeker groei je verder weg van die ziekte, of van het moment waarop je ziek was. Je doet alles wat je kunt om goed voor jezelf te zorgen, om verantwoordelijk te leven. Je doet het ook uit dankbaarheid. Er zijn dokters en vrienden en familie die jou bij het leven hebben gehouden. En er zijn dierbaren die op alle moeilijke momenten bij je waren. Om een of andere reden is het leven bij jou gebleven, iets wat anderen nooit gegund werd. Waarom dat zo is, begrijp je nog steeds niet. En je voelt je nederig en dankbaar, en je beseft nog beter hoe belangrijk al die wonderlijke mensen zijn die je leven bevolken. Je zou aan al die mensen willen zeggen: kijk eens hoe zorgzaam ik omga met dit leven dat ik terug heb gekregen, dat er zonder jullie niet meer zou zijn. Je wilt nooit vergeten wat er toen gebeurde. En in die zin is die kanker van toen nooit ‘voorbij’, het is gewoon een deel geworden van wie je bent. Maar in een ander opzicht wil je kunnen zeggen: ik leef nu. Ik leef nu, met al mijn littekens, met de deuken die de ziekte bij me aanrichtte, maar ik leef, en ik leef nu. Ik wil gezien worden als iemand van nu, en ik wil de kans krijgen om nu en morgen verder te leven, nog bewuster van de breekbaarheid van het leven dan wanneer ik nooit ziek was geweest. Het heeft jaren geduurd eer je weer plannen voor de toekomst durfde maken. Het heeft jaren geduurd eer je besefte dat je wel van dag tot dag leeft, maar tegelijk ook keuzes kunt maken alsof je ook nog oud zult gaan worden. En na al die jaren lukken die dingen, en begin je je in je hoofd voor te stellen hoe het zou kunnen zijn: echt oud worden. Als iemand je zegt dat je zeker oud zult worden, ga je haar of hem niet meer tegenspreken. Het is alsof je eindelijk ergens aangekomen bent. En dan krijg je een brief die zegt: jij zult altijd toen zijn.
Hoe meer genezen kan ik zijn dan ik nu ben, vraag ik me al de hele dag af. Wat zou ik nog meer moeten doen om door de oordelende instanties als voldoende geheeld beschouwd te worden? Het wordt nog erger, als je dan hoort hoe er door verzekeringsmensen gekeken wordt naar de dingen die je doet. Nadat ik als (statistisch) genezen werd beschouwd, heb ik er zelf om gevraagd om zeker jaarlijkse controles te houden, hoewel het in principe ook om de twee jaar mocht sinds toen. Ik heb er dus zelf voor gekozen om alles te doen om alle mogelijke risico’s te vermijden. In een verzekeringslogica, zo kon ik vernemen, zou in mijn geval zo’n jaarlijkse screening zelfs al kunnen geïnterpreteerd worden als: ‘als je er zelf voor kiest om een jaarlijkse controle te krijgen, dan wil dat zeggen dat je zelf nog niet gelooft dat je al genezen bent’. Dan valt een mens van zijn stoel… Met mijn ongetwijfeld beperkte intellectuele vermogens komt het mij voor dat ik statistisch veel minder risico loop dan andere mensen, en toch is de boodschap die mij gegeven wordt dat ik een te groot risico ben. Ik ben al de hele dag al die andere mensen aan het bekijken, en ik begrijp het nog altijd niet.
Het voordeel van dit miezerige en mistige weer is ongetwijfeld dat je tranen niet al te zeer opvallen voor de anderen.
2 opmerkingen:
ook hier is mijn reactie: onrechtvaardig en onbegrijpelijk!
leef met je mee Jan...
En je zou zelfs nog veel gezonder blijven als je je om zo een dingen geen zorgen hoefde te maken Jan, dat zo een controleur dat ook niet wist. Daar zijn verzekeringen toch voor. Een mens blijft er sprakeloos en vooral boos bij.
Een reactie posten