19 december 2010

Onder de huid


‘Ik stel voor dat we gewoon hier blijven, binnen, en alleen kijken naar buiten.’
‘Zo? Kan niemand ons zien dan hier?’
‘Nee hoor, maak je maar geen zorgen. Het is goed.’
‘Waar denk je aan? Je lijkt een beetje droevig.’
‘Als je de sneeuw zo ziet vallen, en ziet hoe zoveel lijnen uit het landschap verdwijnen, hoe alles wordt afgedekt, dan maakt me dat een beetje melancholisch. Stel dat je dat met jezelf ook zou kunnen.’
‘Wat?’
‘Stel dat je al je ballast, alles wat je was maar niet wilde zijn, zo gewoon zou kunnen laten ondersneeuwen. Stel dat je alleen maar het witte, zachte en naakte beeld zou zijn van dat landschap. Helemaal in het nu, en alleen maar in het nu. Verlang jij daar nooit naar?’
‘Oei, nu vraag je me wat. Misschien heb ik er nog nooit in die termen over nagedacht, misschien durfde ik er gewoon niet over nadenken. Maar het is wel een mooie gedachte, al is ze ook een beetje moeilijk.’
‘Maar als je naar de sneeuw kijkt, dan lijkt het alsof het mogelijk zou kunnen zijn. Voor de sneeuw kwam, zag je alles, ook alles wat lelijk was. Je zag ook de schuld van het landschap. Littekens zijn misschien niet zo erg. Maar het teveel zag je ook. En nu is dat allemaal weg.’
‘Alsof er een nieuwe huid is overgelegd.’
‘Ja, zo is het.’
‘Zou je dan zelf niet bang zijn? Om zo leeg als het ware helemaal in het nu te zijn?’
‘Bang? Nee, ik denk het niet, toch niet als het voor even is. Zo lang de sneeuw blijft liggen. Ik zou gewoon willen weten hoe het voelt.’
‘Maar zou je dan wel weten wie ik ben?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Misschien ken je mij alleen maar, en zijn we hier alleen maar om wat er voor de sneeuw was. Misschien zouden we elkaar helemaal niet meer herkennen als we alleen sneeuw waren.’
‘Denk je? Ik denk dat het heel erg zou meevallen. Misschien zou het wel nog gemakkelijker zijn, zonder de tijd van toen, alleen met de tijd van nu.’
‘Ik weet het toch niet zo goed. Als het zo zou zijn, zou het geweldig zijn.’
‘Misschien maak ik me helemaal geen zorgen om jou, ik zal meteen zien wie je bent. Ik wil misschien gewoon vrijer zijn van mezelf.’
‘Maar het zou toch ook kunnen dat ik dat niet wil. Het zou toch kunnen dat ik de gehavende versie van jou wil. Als ik naar je kijk, zie ik hoe de tijd je ogen heeft veranderd. Je kunt zien wat er met je gebeurd is. Ze hebben veel gezien. Ik denk dat ik alleen maar door die ogen wil bekeken worden.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat is zo. Wat dacht je dan?’
‘Misschien loop ik soms te veel tegen mezelf op. Ik zorg ervoor dat jij dat niet te vaak ziet. Soms is het als een zware loden jas, die ik zou willen kunnen afleggen. Als je naar buiten kijkt, dan zie je de sneeuw, maar je weet toch dat er iets onder de sneeuw is, iets dat niet weggaat. Ik wil het landschap niet ontkennen, ik wil me alleen even voelen alsof de sneeuw mijn buitenkant is.’
‘Ik denk dat je je te veel zorgen maakt.’
‘Ja?’
‘Ja. Het is eigenlijk niet zo heel moeilijk om bij jou de sneeuw te zien, ook als er buiten geen sneeuw is. Je ziet het alleen zelf niet.’
‘Dat is mooi.’
‘Wat me verder wel aantrekt in dat beeld, is dat je je eraan over moet geven. Eerst wil je het niet, dan denk je aan alles wat je nog zou moeten doen, alle plaatsen waar je nog zou moeten zijn, alles wat je je had voorgenomen. Maar na een tijdje is het alsof je een geschenk krijgt. Je beseft dat je even goed gewoon binnen kunt blijven. De sneeuw houdt alles en iedereen voor je tegen. Alles blijft daar, zodat je alleen maar hier hoeft te zijn.’
‘En hier zijn we nu, de enige plek waar ik zou willen zijn nu.’
‘Ja?’
‘Ja. Het zal wel raar klinken, maar ik voel me op een aangename manier moe.’
‘Is dat zo?’
‘Het is alsof het nu gemakkelijker uit me vloeit, het is veiliger.’
‘Dan is het goed.’
‘Zou het nog lang blijven sneeuwen?’
‘Ik weet het niet. En ik wil het ook niet weten. Ik wil niets weten nu.’

Geen opmerkingen: