26 december 2010

Over het nut van cultuur

Merkwaardige tijden. Bij een aantal maatschappelijke groepen groeit weer de kritiek op het cultuurbeleid, en meer in het bijzonder op het ondersteunen met overheidsgeld van cultuur. Het debat wordt momenteel in Nederland nog scherper gevoerd dan bij ons, maar gelijkaardige echo’s zijn ook hier te horen, zeker in tijden van besparingen. “Waarom zouden we geld geven aan linkse hobby’s of aan initiatieven waar weinig volk naartoe komt?” In die ene zin zit te veel onzin om er in één keer op te reageren. Je zou meteen een tegenvraag kunnen stellen. Een aanzienlijk deel van ons belastinggeld gaat naar het voetbal, direct en indirect. Bekijk maar even de hoeveelheid geld die we blijkbaar bereid waren te investeren in het wereldkampioenschap. Persoonlijk interesseert voetbal mij totaal niet. Moet ik dan mijn geld terugeisen? Moet ik dan vanaf nu voetbal als een rechtse hobby gaan beschouwen? Hopelijk niet toch. Ik ken overigens ontzettend veel mensen die nooit naar het voetbal gaan. Zijn zij dan abnormaal of staatsgevaarlijk of zo? Ik heb er helemaal geen probleem mee dat er geld gaat naar voetbal. Ik zie het maatschappelijk nut in van het hele netwerk van amateurploegjes tot topclubs, en ik vind het heel goed dat zoveel mensen er heel actief mee bezig zijn. Misschien gaan er alles opgeteld per week wel meer mensen naar alle mogelijke cultuurvormen dan naar het voetbal, maar toch wordt nooit de vraag gesteld of het bestaan van elitaire vormen van sport (de topclubs) wel aanvaardbaar is. Terwijl de meeste kunstenaars helemaal niet zo rijk zijn, worden er heel wat minder vragen gesteld bij de vaak exuberante lonen van topvoetballers.

Er zijn best heel wat nuttige en nodige discussies te voeren over cultuurbeleid. Het moet altijd mogelijk zijn om een kritisch debat te voeren over welke cultuuruitingen op welk moment meer of minder steun verdienen. Mensen die in het brede veld van de cultuur werken moeten zichzelf geen goddelijke status geven en alles wat ze zelf doen als onaantastbaar of per definitie ‘onbegrepen’ beschouwen. Het kan heel zinvol zijn ook in de cultuursector aan wat bomen te schudden en gevestigde belangen in vraag te stellen. Dat is allemaal geen probleem, integendeel. Maar in de huidige enge discussie over het (economisch) ‘nut’ van cultuur wordt soms te weinig gesproken over de ‘waarde’ van cultuur, over de redenen waarom cultuur zo onmisbaar is, zo essentieel voor wie we als mens zijn en kunnen worden, en zo onvervangbaar voor een levende gemeenschap. Het is geen toeval dat in dictatoriale regimes of in autoritaire ideologieën vrije en creatieve kunst gewantrouwd wordt. Wie vindt dat kunst vooral dienstbaar moet zijn aan de eigen waanbeelden van de ‘juiste’ gemeenschap of de enige ‘waarheid’ over wie we zijn en moeten zijn, zal uiteindelijk geen probleem hebben met de verbranding van boeken. Wie de verbeelding wil aanpakken, doet in wezen niets anders dan te proberen de gist uit het deeg te halen dat tot het brood zal leiden.

Misschien wordt het tijd dat er meer, door mensen uit de cultuursector en door cultuurliefhebbers, in positieve termen wordt uitgelegd waarom cultuur zo onmisbaar en wezenlijk is. Misschien is dat nuttiger dan enkel te praten over wie wel of niet zoveel subsidies mag krijgen, want daarmee aanvaard je impliciet het (economisch) kader waarbinnen het huidig debat gevoerd wordt.

In de weekendkrant enkele mooie interviews, die het ook hebben over cultuur. In een rondetafelgesprek over cultuur zegt een kunstenares het volgende: “Ja, men moet zich de vraag stellen waarom cultuur essentieel is. Een maatschappij zonder cultuur is als een maatschappij zonder natuur: die is dood. Cultuur is even levensnoodzakelijk als licht, lucht, voedsel, warmte.” Compacter kan het eigenlijk niet gezegd worden. Je hoort het alleen zo weinig.

Als je met die instelling naar cultuur kijkt als was het een ecosysteem, dan wordt het ook gemakkelijker om de populistische kritiek op de zogenaamde ‘elitecultuur’ te weerleggen. De topvoetballer, die de edele kunst van het voetballen tot ongekende hoogten heeft gebracht, en daar alles voor opzij heeft gezet, is ook een rolmodel voor het kleine jongetje of meisje dat elke week naar de voetbaltraining gaat en door weer en wind over het hobbelige (en in hun geval niet-verwarmde) terrein holt. Voor de relatie tussen de topkok en de amateurkok geldt hetzelfde. Het is niet anders in de muziek of het theater. Doordat er topkoren en –orkesten bestaan kun je horen hoe muziek kan klinken, wat ze in zich heeft. Door het feit dat concerten al bij al zeer toegankelijk zijn in ons land, door het feit dat heel wat muziekopnames relatief goedkoop te krijgen of te ontlenen zijn, door het feit dat je op de radio zomaar de hele dag al die wonderlijke muziek kunt horen, kunnen mensen ook gaan dromen, kunnen ze zich verbeelden dat ze zelf ook de cello zouden kunnen bespelen. En ook al worden ze misschien nooit die topmuzikant, het zal hun leven verrijken, ze kunnen op hun manier delen in het wonder. Doordat er mensen zijn die de kans kregen een degelijke muziekopleiding te volgen, zijn er ook ‘doorgeefluiken’. Ze worden misschien dirigent in de lokale fanfare of het kerkkoor, en kunnen zo andere mensen inspireren en onvermoede talenten in zichzelf leren ontdekken.

Het argument dat cultuur er alleen maar is voor hoogopgeleiden of voor de hogere middenklasse is al helemaal onzin, en eigenlijk ook heel gevaarlijk. In een goed cultuurbeleid komen op de podia van bv. een stad alle cultuuruitingen aan bod, van Will Tura tot Rosas. Goede participatie wil niet zeggen dat in elke voorstelling elke bevolkingsgroep procentueel even sterk moet vertegenwoordigd zijn als in de maatschappij. Het wil wel zeggen dat iedereen naar alle cultuuruitingen zou moeten kunnen gaan. Wie zegt dat de opera vooral voor rijken is, en dus minder steun moet krijgen, zegt daarmee impliciet dat opera alleen maar voor rijken zou mogen zijn, dat al wie niet rijk is, niet zou mogen kennismaken of genieten van opera. En dat is pas een perverse redenering. In een goed cultuurbeleid wordt iedereen uitgenodigd om kennis te maken met alle cultuurvormen. En net zoals je moet leren om naar de natuur te kijken, is het niet fout om te leren hoe je moet kijken naar kunst. Cultuur gaat in wezen altijd over het op een bepaalde, soms dwarse, soms verrassende of verstorende manier kijken naar de werkelijkheid, waardoor een heel eigen werkelijkheid ontstaat. Toen Monet zijn eerste impressionistische schilderijen maakte, betekende dat een schok in de geijkte vorm van weergeven van de werkelijkheid. Maar die schok was nuttig en nodig, ze deed ons anders kijken. We kunnen ons nu niet meer voorstellen dat Monet er niet geweest zou zijn. Toen Bob Dylan zijn Like a Rolling Stone uitbracht, sloeg dat nummer in als een bom van rauwe muzikale kracht. Je kunt de hele moderne muziek niet indenken zonder dat ene nummer, ze zou anders geweest zijn. Dylan vatte iets van de werkelijkheid van toen, maakte er zijn eigen werkelijkheid mee, en nog steeds, zoveel jaar later, kan dat lied als een pletwals over je heen gaan. Je zou ook zelf iemand anders zijn als je die muziek nooit gehoord had.

Hoe onmisbaar kunst kan zijn, wordt uitgedrukt in een ander interview in dezelfde weekendkrant. De vrouw van een voormalige premier en bovenal zangeres met een wonderlijke stem in een prachtig koor zegt het zo: “Muziek heeft zin gegeven aan mijn leven, heeft me verzoend met de weemoed van het menselijk tekort dat er altijd is.” Ook dat kan nauwelijks mooier worden samengevat. Of het nu muziek is, of literatuur, of theater, of film, of dans, of beeldende kunst, of welke vorm dan ook, het kan je leven veranderen, ten diepste. En als je voor jezelf zo enkele momenten zou nagaan, dan zou je het ook snel beseffen.

Ik herinner me onder meer nog perfect waar en hoe ik voor het eerst Van Morrison zijn And the Healing Has Begun hoorde zingen. Het was alsof er in mijn hoofd een luik open ging naar een wereld die ik nog niet kende, maar waarvan ik meteen voelde dat ik die niet meer kon missen. Ik moet alleen maar even mijn ogen sluiten om te voelen hoe verpletterd en tegelijk innerlijk vredig ik elke keer weer ben als de eerste noten van het slotkoor van de Matthaüs-Passion van Bach weerklinken. Ik zou me niet kunnen voorstellen dat ik nooit die eerste noten van de Goldbergvariaties zou gehoord hebben. Ik weet nog exact waar ik was toen ik voor het eerst de muziek van Arvo Pärt hoorde, en elk beeld van toen zal altijd bij me blijven. Ik herinner me nog hoe desolaat ik me voelde na het lezen van Disgrace van Coetzee, en even goed herinner ik me de tranen bij de film Paris Texas.

Al die dingen zijn er, en ze kunnen je leven ongelooflijk veel rijker maken. Ze kunnen je verzoenen met het leven, met de zinloosheid en de leegte van elke dag. Omdat er door de eeuwen zo oneindig veel kunstenaars geweest zijn die als het ware de wetten van de zwaartekracht van de tijd hebben uitgedaagd, en dingen hebben gemaakt die de vergankelijkheid overstegen, kunnen wij steeds opnieuw ook de kluisters van tijd en ruimte overstijgen en deel worden aan een andere werkelijkheid.

Kunst moet niet ‘dienstbaar’ zijn, cultuur moet niet weggezogen of gesaneerd worden tot grijze middenmoot, en het moet al evenmin ‘onschadelijk’ gemaakt worden. Overheidssteun op zich kan nooit goede cultuur garanderen. Er zijn altijd mensen voor nodig die de moed hebben om in hun verwondering te duiken, en bereid zijn daarvoor veel op het spel te zetten. Alles van waarde is weerloos. Een kwetsbaar natuurgebied verdient het beschermd te worden. Het mag evenwel nooit geïsoleerd worden, het moet verbonden worden met een ruim netwerk van natuurelementen. En ook als er weinig mensen zijn die poëzie lezen blijft het nodig dat die poëzie verschijnt en beschikbaar blijft. Een mooi gedicht is uit zichzelf al een daad van verzet.

De wereld zou er anders uit zien als niet, eeuwen geleden, een toneelschrijver zijn tragische prins de volgende woorden had laten uitspreken: “The rest is silence.” We hebben die woorden sindsdien gekoesterd, en telkens opnieuw uitgesproken. Daardoor hebben telkens nieuwe generaties via de tragiek en de schoonheid op het toneel de tragiek in zichzelf ontdekt en de troost die van de schoonheid uitgaat. Als we dat niet hadden gedaan, zou er inderdaad alleen maar stilte overblijven…

Geen opmerkingen: