Het nieuwe
uitzicht. Overdag, tussen het werken door. De tuin die daar ligt, diep beneden.
De planten, de serre. De mensen die op de trappen lopen. En de wolken. Hoe ze
veranderen. En de vliegtuigen die hun bocht maken. Het is er allemaal. Rustig
en beschikbaar. Bekijkbaar. En zo wachtend, op een of andere manier.
Soms duurt
het even eer je weet waar je bent, ’s morgens vroeg bij het wakker worden. Je
zou nog wel even in die droom willen blijven, net nu je zo dichtbij was. Hoe
zit het juist? Kom je terug naar iets? Of vertrek je van iets? En is dat te
weten?
Dat de
anderen er zijn, soms moet je eraan wennen. Ze zijn zo veel, alleen al in hun
aanwezigheid. Je kijkt, en ziet hoe mooi ze zijn. Hoe verhaal ze zijn. Ze
herkennen je, zomaar. Het doet goed om in hun buurt te zijn. En hoe
onvoorbereid je daar telkens op kunt zijn.
Je probeert
met een vloeiende beweging al dat glas zo snel mogelijk van het fietspad af te
krijgen. Alles moet weg.
En het
falen. Dat je er nooit genoeg bent voor de anderen. Zij die je lief zijn. Soms
denk je er niet aan. Soms wel.
De mevrouw
die naast je zit tijdens de conferentie. En het mooie Frans dat ze spreekt. Je
doet of je niet verlegen bent. Soms ontsnappen de woorden je, in het Frans.
Soms is dat omdat je te moe bent.
Soms ben je
niet opgewassen tegen vriendschap. Wat je zou willen kunnen doen. Alles wat je
machteloosheid overstijgt. En wat je niet gezegd krijgt. Hoe je anderen zou
willen kunnen beschermen tegen alle onheil van het hele universum, minstens. Je
leert het nooit.
De man op
de trein vraagt of hij je krant even mag lezen. Je hebt er tenslotte toch drie
bij. Je betrapt jezelf erop dat je toch even aarzelt, een fractie van een
seconde. In het kader van de innerlijke dialoog wijs je jezelf erop dat die
woorden daar anders toch maar zouden liggen, of zo. En dat je gul moet zijn,
dat je je niet moet hechten aan aardse dingen. Dat dat allemaal wel klopt, maar
dat je toch ook graag jouw kranten in de buurt hebt. Bekijkbaar.
De planten
op het terras groeien lustig verder. Alsof het allemaal zomaar mag.
Je hoort
een verhaal over weer op beide benen staan. Zonder krukken. Voor het eerst
sinds lang. En hoe gelukkig je bent dat te horen. Je zou het willen uitroepen.
En de tranen.
Als iemand
je zou vragen het uit te leggen, je zou het niet kunnen. Waarschijnlijk.
Zou je te
ver weg zijn altijd? Zou je dichtbij genoeg zijn? Zou je bekijkbaar zijn,
wanneer het moment daar is?
De man die
naast je in de lift staat, ziet eruit als een ambtenaar. Denk je. Er zijn veel
spiegels in de lift. Je bekijkt jezelf. Om te zien of jij eruit ziet als een
ambtenaar.
Een man
komt bij je staan tijdens het feest in het park. Hij zegt dat je eruit ziet als
een professor. Het zou iets met het haar te maken hebben. En dat het zo grijs
is, en zo. Hij heeft iets te veel gedronken, waarschijnlijk.
En de
verzoening met het falen. Dat ook nog natuurlijk. Ook daarin kun je falen.
2 opmerkingen:
"Je leert het nooit."
Ik hoop dat je het nooit 'afleert', Jan.
Mooie dag nog, Professor.
Ik zal mijn best doen Uvi. Nog een mooi weekend voor jou.
Een reactie posten