‘Het is
echt goed om je weer eens te zien.’
‘Ja, vind
ik ook. Echt heel goed. Waarom doen we dat niet meer eigenlijk? Waarom zien we
elkaar zo weinig?’
‘Ja, waarom
eigenlijk?’
‘Laten we
maar geen antwoord zoeken. Laat me nog eens goed naar je kijken. Je bent een
beetje scherper geworden in je gezicht, kan dat?’
‘Dat weet
ik niet. Waarschijnlijk wel.’
‘Maar je
ogen zijn niet veranderd.’
‘De jouwe
zijn zachter geworden, die indruk heb ik toch. Blijf maar even kijken.’
‘Heb je dat
graag?’
‘Ja, een
beetje wel. Ik heb altijd het gevoel gehad dat jij dingen zag die anderen niet
zagen, die ik zelf soms niet zag.’
‘Is dat zo?’
‘Je hebt
ooit foto’s van mij gemaakt, ik weet nog waar en wanneer, en toen ik ze zag,
was dat echt een schok. Ik had mezelf nog nooit zo gezien. De foto’s waren heel
mooi. Er was iets in mijn gezicht.’
‘Wat dan?’
‘Op andere
foto’s zie ik er soms zo vlak uit. En op die foto’s leek er een soort diepte in
mijn gezicht te zitten, ook iets heel zachts.’
‘Misschien
stond je op de foto zoals ik je altijd zag.’
‘Zag je me
zo?’
‘Ik weet
alleszins nog heel goed wat ik in je zag. Ik weet het nog altijd, maar ik zou
het niet uit kunnen leggen.’
‘Ik denk
nog vaak terug aan de koekjes. Weet je dat nog?’
‘De koekjes,
ja natuurlijk.’
‘Je was wel
een trage verleider. Met heel veel koekjes.’
‘Ja, dat is
waar.’
‘Maar wel
lekker.’
‘Dat is dan
toch al een opluchting. Het woord verleider vind ik wel nogal ingewikkeld, als
het over mij gaat.’
‘Nochtans…’
‘Nee nee,
laat maar. Hoe is het nog met je tuin trouwens?’
‘Goed, heel
goed.’
‘Als ik aan
jou denk, denk ik de tuin er altijd bij.’
‘Ja?’
‘Dat is
zoiets waar ik niet aan kan, op een of andere manier. Ik bedoel dat niet
verkeerd. Het is meer dat ik me daar heel klein tegenover voel. Jij en de tuin,
jullie twee samen.’
‘Het is niet
zo moeilijk. Maar het is wel mijn wereld, dat is wel zo.’
‘Ja, dat is
het.’
‘Het is
raar, als ik bij je ben, praat ik altijd zo veel. Bij anderen doe ik dat nooit.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, en je
weet dat ook wel, denk ik.’
‘Ik heb dat
al van veel mensen gehoord. Ik denk nog vaak terug aan het geluid van de
avonden bij jou thuis. Met het raam open achteraan, en dan de geluiden van de
tuin, en de avond.’
‘Ja?’
‘Ja. Ik zou
het ook niet kunnen beschrijven. Misschien is het wel een geur zelfs in mijn
herinnering.’
‘Ik
herinner me dat niet zo goed, maar dat zal wel aan mij liggen.’
‘Er ging zo’n
rust uit van die geluiden, van die bijna-stilte.’
‘En wat
deden we dan?’
‘Niets
eigenlijk. Gewoon samen ademen of zo.’
‘Spannend…’
‘Ja, toch
wel. Nu ja, ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Vertel
maar gewoon wat. Jouw stem, die mis ik af en toe wel eens.’
‘Mijn stem?’
‘Ja, daar
is iets mee. Maar dat zul je wel weten.’
‘Ik geloof
het nooit als iemand me dat zegt.’
‘Geloof het
maar gewoon.’
‘En weet je
nog van die keer met de aardbeien? En wat je toen zei?’
‘Ja,
natuurlijk.’
‘Eigenlijk
weten we nog veel. Dat is toch een geruststelling.’
‘Zo is het.’
‘Ik heb nog
koekjes bij, wil je er een?’
‘Ja!’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten