16 september 2012

En de sporen


‘Ik ben blij dat je gekomen bent.’
‘Het is goed hier te zijn, nu zie ik waar je woont.’
‘Ik ben me wel gaan hechten aan deze plek. Het verbaasde me een beetje, want ik ben niet zo heel goed in hechten, denk ik. Aan huizen en zo.’
‘Dat merk je eigenlijk niet. Meteen als je hier binnenkomt, voel je dat jij hier bent, dat dit jouw plek is.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, geloof me maar.’
‘En jij? Gaat het een beetje met jou?’
‘Ja, het gaat wel. Het gaat zo met vlagen. Soms schrik ik van de dingen die ineens naar boven kunnen komen. Maar misschien is het wel goed allemaal.’
‘Ja, misschien is het ook wel goed. Dat je weet wat er onder het wateroppervlak schuilt. Maar ik wil toch niet dat je te veel verdriet hebt of zo. Gewoon, ik wil dat het goed gaat met jou. Ik kan het niet zo goed zeggen.’
‘Ik weet het, en dat is eigenlijk wel heel belangrijk voor mij. Weet je dat?’
‘Nee, dat wist ik niet. Straks maak je me nog verlegen.’
‘Ja, doe maar, dan ben ik niet alleen.’
‘Het is raar soms. Dat we dat met zijn allen zo weinig doen soms, zo echt iets vragen of zeggen. Ik maakte het nog mee, eergisteren. Iemand die ik redelijk goed ken, maar ook weer niet heel erg goed. En ineens vraagt ze me, zo heel indringend, hoe het met me gaat, en of die en die dingen niet wegen en zo. En ik was helemaal de kluts kwijt, ik lag er ’s nachts nog van wakker zelfs.’
‘Ja, dat is wel bijzonder. En het zou zo gewoon moeten zijn.’
‘Maar het gaat dus wel goed met jou nu.’
‘Ja, meestal wel. Soms niet. Ik weet niet of ik er veel over wil zeggen. Ik heb wat schrik gekregen van mijn eigen woorden, van wat er gebeurt als ik erover begin te vertellen.’
‘Als je maar weet dat…’
‘Ja, ik weet dat.’
‘Dan is het goed. Gisteren vroeg ik het nog aan iemand. Ik vroeg haar of alles goed ging. En ze zei ja, maar tegelijk keek ze me aan met ogen die iets anders leken te zeggen. Er was bijna iets als paniek in die ogen.’
‘Misschien ligt het wel aan jouw ogen. Oei, zoiets heb ik nog nooit gezegd.’
‘Wie weet? Ik denk het niet, eerlijk gezegd.’
‘Misschien vergis je je wel. Het eten is heel lekker trouwens.’
‘Dank je.’
‘Er is iets in de manier waarop je aanwezig bent, en ik zie dat ook in dat eten en zo. Het is alsof je de dingen rustig naast elkaar legt, een voor een. Niet door elkaar, niet te veel tegelijk, maar gewoon, en helemaal. Ik krijg het weer niet goed uitgelegd, maar ik zie het wel in mijn hoofd.’
‘Ik weet niet of ik het helemaal begrijp, maar het klinkt mooi.’
‘Soms snak ik daar zo naar, zeker de voorbije tijd. Dat de dingen gewoon zijn wat ze zijn, leesbaar. Misschien ben ik zo moe geworden van mensen die niet zo zijn dat ik ernaar verlang dat het anders is. Dat je met iemand praat, naar iemand kijkt, naar iemand luistert, en dat alles gewoon is. Dat die ander geen plannen heeft met wat hij zegt, dat hij niet iets in zijn hoofd heeft dat zal volgen. Dat je niet hoeft te denken dat er nog iets komt, altijd, dat iets verkeerd zal begrepen worden.’
‘Ja, ik begrijp het wel. Er zijn mensen, soms zijn ze onzeker, of jaloers, en na een tijd besef je bij hen dat er iets niet klopt, dat je altijd op je hoede moet zijn, om een of andere reden. Dat lijkt een beetje op wat jij zegt, denk ik.’
‘Het is zoiets ja. En het zou zo mooi zo anders kunnen zijn. Jij bent zo niet, denk ik toch. Als jij in de buurt bent, is het alsof er iets gaat liggen. Ik heb dat zo vaak meegemaakt, de voorbije tijd, dat ik dat gevoel dat ik nu heb niet had. Altijd was er iets van een beklemd gevoel, dat mijn adem soms bijna wegnam.’
‘Wat je zegt, klinkt als iemand die ik graag zou willen zijn, of worden, ooit.’
‘Misschien ben je er al dichter bij dan je denkt.’
‘Dat denk ik niet, eerlijk gezegd. Maar het ontroert me wel heel erg. Weet je, jij hebt een soort kwetsbaarheid die ik soms niet zo goed begrijp. Omdat die er tegelijk wel en niet is, ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Eerlijk gezegd begrijp ik die zelf ook niet zo goed. Ik weet dat ik naar een evenwicht zoek, ergens, al weet ik niet zo goed waar. Soms, in een flits, is het alsof wat ik zoek ineens opdoemt. Dan is het alsof ik het heel even kan zien. Maar meer ook niet. En dus doe ik maar verder.’
‘En dat doe je ook heel goed, vind ik toch.’
‘Ja? Dan heb jij er een betere indruk van dan ik.’
‘Zo zie ik het toch.’
‘Misschien moet je mij er dan ook maar van overtuigen. Wie weet geloof ik het nog wel.’
‘Ik zorg ervoor. Je hebt iets met kleine bewegingen, kleine overgangen van het ene naar het andere moment. Er is een grote zachtheid in. En dat zie je niet zo vaak, besef ik steeds meer. Ik dacht het nog gisteren: waarom zijn mensen soms zo hard, zo cynisch? Het is waarschijnlijk gemakkelijk om zo van jezelf weg te lopen, jezelf voor te blijven. Maar wat haalt het uit? Die dingen blijven toch in je rugzak zitten. Terwijl je ook de andere, de kwetsbare lijn tussen twee punten kunt volgen.’
‘Ja, zo is het. Het dreigt hier nog een mooie avond te worden. Met zomaar mooie gesprekken, alsof het niets is.’
‘Ik vrees het ook.’

Geen opmerkingen: