30 september 2012

Het was weer die dag

Goede vriend Willy

Het was weer die dag vandaag. We hebben weer gefietst voor jou. Of met jou. Of zonder jou. Ik weet nog altijd niet goed hoe het nu juist zit.

En om je meteen gerust te stellen: het weer was goed. Goed fietsweer. Wel een venijnig windje. Jij zou er wel van hebben gehouden, denk ik. En het was wel warm genoeg. Daar waar ik zat, op mijn vertrouwde en veilige plekje aan de inschrijvingstafel was het soms een beetje guur, en de wind liet ons niet met rust. Maar dat is misschien niet zo erg, zo blijft een mens scherp.

Het is vijf jaar geleden nu. Ik herinner me nog als de dag van gisteren hoe ik aan de telefoon te horen kreeg dat je er niet meer was. Dat het leven jou verlaten had. Soms heeft men het in clichés wel eens over die laatste adem die wordt uitgeblazen. Het is een bitter beeld. Zeker als het over jou gaat. Het was een adem van maanden, die dag na dag meer werd uitgeblazen. Alsof je in jezelf geduwd wordt. Tot je er niet meer bent. Moet ik het me zo voorstellen? Ik weet het niet.

Zoals elk jaar hebben we gewoon hard gewerkt vandaag. Dat is het meest overzichtelijk. Gewoon doen wat er moet gebeuren. Het is gemakkelijker.

Op de trein terug naar huis, terwijl ik keek naar het landschap waar jij zo vaak moet hebben gefietst, overviel de twijfel me. Misschien ook wel zoals al die vorige jaren. Iets over aanwezig en afwezig. Soms wou ik dat je dichterbij was geweest. Aanwezig ben je altijd. Gewoon in alle mensen die gewoon hard gewerkt hebben vandaag. Je bent ergens in hun ogen. Ik zie je telkens weer, in jouw familie. En dan moet ik even slikken. Waarna ik snel hard verder werk. Dat is gemakkelijker. Dan voel ik je priemende ogen wel over mijn schouder meekijken. Je mag trots zijn, denk ik dan.

Maar soms was je zo afwezig. Misschien wou je het zelf wel. Dat deze dag van elk jaar langzaam alleen van zichzelf zou worden, en minder van jou. En misschien is dat ook alleen maar goed. Maar ik had het er soms moeilijk mee, vergeef me. Misschien wou ik stiekem dat al die mensen af en toe heel even het hoofd zouden buigen. Dat ze niet zouden staan dringen voor onze tafel, niet zouden duwen, om toch maar snel te kunnen vertrekken. Bijna had ik gezegd: weten jullie wel waarom we hier zijn? Kun je niet even aan hem denken? Hoe futiel is die ene seconde die je sneller weg bent? Maar misschien was dat alleen een bewijs van mensen die wilden fietsen, en misschien zou jij daar wel heel gelukkig mee geweest zijn. Trek je dus maar niets aan van mijn tranen.

Ik ben nog eens gaan kijken naar al die foto’s. Foto’s van mensen die, net als jij, aan die kloteziekte gestorven zijn. Net als jij aan die kleine stofdeeltjes, die tientallen jaren kunnen wachten eer ze genadeloos toeslaan. En net als elke keer schrok ik van je foto tussen die andere.

En soms denk ik: misschien ben jij nu wel ergens waar het goed is, waar je alleen je adem bent, in alle breedte. Ik probeer het me voor te stellen, hoe je eindeloos veel lucht in kunt ademen, tot je er duizelig van wordt. En ik hoop dat je iets van rust hebt daar. En dat gun ik je, met gans mijn hart. Maar wat doe ik ondertussen met mijn kwaadheid? Kun je me daarin helpen? Ik heb het nog altijd niet geleerd, en ik denk dat ik het nooit zal leren. Het is het voordeel van hard werken, dat je er niet te veel aan moet denken. Maar de razernij blijft in mijn lijf zitten, ergens onder mijn huid.

Het klinkt onnozel, maar het was alsof die foto van jou straalde. Misschien wou ik dat er meer foto’s van jou waren. Maar misschien zou jij dat niet gewild hebben, ik weet het niet.

Op de trein terug dacht ik ook aan het woord trouw, al begreep ik niet helemaal waarom. Misschien is elk jaar komen naar die ene dag een vorm van trouw. Is dat zo? Ik wou dat het zo was. Misschien is die trouw wel een van de enige antwoorden op de razernij. Zullen we het ooit weten? Maar zo ging het door mijn hoofd, dat het zo belangrijk is om trouw te blijven. Al weet ik dus niet zo goed waaraan. Misschien moet je niet alleen elk jaar komen, maar moet je ook rechtop staan, en daarna even het hoofd buigen. Heel bewust van dat moment.

Er is dus gefietst, en gewandeld. Er is gedronken, en gegeten. Er was muziek. Misschien stond jij uit de verte wat glimlachend toe te kijken, en dacht je: het is goed, alles gaat gewoon door, zonder mij. En misschien wou ik dat niet, vandaag. Vergeef het me.

Volgend jaar zullen we weer fietsen. Volgend jaar zullen wij er weer zijn. En volgend jaar zul jij er weer wel en niet zijn. Misschien is het wel goed zo.

Geen opmerkingen: